De psychotherapeutische methode, in het boek ontwikkeld en aangeduid met de term dianetics, bevatte reeds belangrijke elementen van wat enige tijd later als scientology zou worden gepresenteerd. Zij was gegrond op de opvatting, dat elke mens een zuivere, analytische geest bezit die zijn persoonlijkheidskern vormt. Alle indrukken van de zintuigen worden door deze geest geregistreerd en benut voor het geven van de juiste prikkels. Uitgerust met een dergelijke feilioze computer is de mens in staat zelfstandig de goede beslissingen te nemen en gegeven zijn omstandigheden met een minimum aan geestelijke en lichamelijke klachten optimaal te leven. Zo gaat het echter in de praktijk niet, omdat in het evolutieproces van de mens een mechanisme is ontstaan dat de werking van de analytische geest ernstig verstoort. Dit mechanisme, de reactieve geest, heeft zich ontwikkeld als bliksemafleider voor pijn, die werd opgevat als een bedreiging voor het voortbestaan. De reactieve geest reageert op prikkels van buitenaf en legt indrukken vast van momenten van geestelijke of lichamelijke pijn, zogenaamde engrammen. Wanneer de mens later omstandigheden ontmoet die associaties oproepen met deze engrammen, dan doet de reactieve geest zich gelden en wordt de analytische geest uitgeschakeld. Beslissingen worden dan bepaald door de omstandigheden en niet meer primair van binnenuit en zijn niet meer optimaal. Daarin schuilt de belangrijkste bron van geestelijk en lichamelijk lijden.
De dianetische therapie nu beoogt de opgesiagen engrammen, pijn-indrukken, op te sporen. Is een engram ontdekt, dan wordt de desbetreffende gebeurtenis gereconstrueerd en gerecapituleerd en zodoende overgebracht van de reactieve naar de analytische geest. Naarmate meer engrammen zijn geneutraliseerd, worden de handelingen van de mens in grotere mate bepaald door zijn analytische geest. In de ideale situatie zijn alle engrammen onschadelijk gemaakt en is de mens "clear".
Hubbard's gedachtengang bevat onmiskenbaar tal van elementen ontleend aan andere theorieen, zoals de psycho-analyse. Ook doet hij denken aan de oosterse conceptie dat de zuivere menselijke kern wordt vertroebeld door de praktijk van het dagelijkse leven.
Uit dat oogpunt kon dianetics volstrekt origineel noch revolutionair worden genoemd. Nochtans ontmoette de theorie in medische kring meer scepsis dan waardering. Veel nadruk werd gelegd op het feit dat de beweringen van Hubbard geen enkele wetenschappelijke grondslag hadden. De talrijke kritiek verhinderde echter niet dat dianetics op relatief beperkte schaal aanhang vond. Het boek verkocht goed en bracht nogal wat mensen ertoe om de beschreven methode zelf te gaan toepassen. Hier en daar ontstonden spontaan dianetics-groepjes die somtijds ook onderling ervaringen en gegevens uitwisselden. Intussen had Hubbard het niet bij de publikatie van zijn boek gelaten. Zijn oogmerk was om zijn theorie in brede kring ingang te doen vinden en daartoe stichtte hij in 1950 de Hubbard Dianetics Research Foundation. Deze organisatie bracht enige ordening aan in wat zich eigener beweging had gevormd en overkoepelde weldra verscheidene plaatselijke stichtingen.
De opleiding van dianetics-therapeuten en het behandelen van clienten waren de voornaamste bezigheden. Vooralsnog bleef de beoefening van de dianetische methode echter een sterk individualistisch karakter dragen. Dianetics in georganiseerd verband leidde een kwijnend bestaan, hetgeen in 1952 resuiteerde in het faillissement van de Foundation. Uit de as van de failliete organisatie verrees datzelfde jaar scientology in de vorm van de Hubbard Association of Scientology (international) (HASI).
De HASI, gevestigd in Phoenix, Arizona, als "religious fellowship", stelde Hubbard in staat geleidelijk meer greep te krijgen op de toepassing van de door hem ontwikkelde theorie. Met de oprichting van deze organisatie werd de grondslag gelegd van wat zou uitgroeien tot het ingewikkelde en ondoorzichtige netwerk van organisatorische eenheden en bureaucratische structures dat de Scientology Kerk heet. In diverse Amerikaanse staten werden Churches of Scientology opgericht, waarvan de in 1954 gestichte Church of Scientology of California later de overkoepelende instelling werd. Deze kerken, die toen wellicht weinig opvielen door religieuze activiteiten en veel baat vonden bij de uit de geclaimde status voortvloeiende belastingvrijdom, trokken in enkele jaren de beoefening van dianetics, inmiddels verder ontwikkeld en scientology geheten, geheel aan zich. Particuliere therapeuten werden genoodzaakt zich aan het beleid van de kerk aan te passen door de invoering van gestandaardiseerde opleidingen, aansluitend op de talrijke wijzigingen die Hubbard in de dianetics-theorie aanbracht, en de daaraan gekoppelde verlening van bevoegdheden. Dat Hubbard in 1954 weer de beschikking kreeg over het bij het twee jaren tevoren opgetreden faillissement verloren gegane auteursrecht op zijn boek Dianetics vervulde daarbij geen onbelangrijkefunctie. Zo ontstond in kortetijd een ogenschijnlijk gedecentraliseerde, doch in feite centralistische organisatie, waarin Hubbard door de beheersing van de interne communicatiekanalen en de eigendom van de rechten op het door de beweging gebruikte materiaai alle touwtjes in handen had.
In de loop van de jaren '50 kreeg de Scientology Kerk langzamerhand vaste voet in de Verenigde Staten. Van daaruit breidde zij zich uit tot andere, vooraisnog alleen engelstalige landen: Canada, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Australie, Nieuw-Zeeland. Het administratieve hoofdkwartier van de organisatie dat al verschillende malen was verplaatst (het volgde Hubbard), werd in 1959 overgebracht naar het Verenigd Koninkrijk, aanvankelijk in Londen en vervolgens in East-Grinstead, Sussex, waar het landgoed Saint Hill Manor werd aangekocht. De juridische zetel van de organisatie bleef gedurig in Los Angeles, California. Onder invioed van de negatieve publieke opinie verliet Hubbard het Verenigd Koninkrijk in 1966 en verhuisde het hoofdkwartier met hem voor enige tijd naar zee. Zo ontstond op enkele zeegaande schepen de Sea Org(anisation), een soort keurkorps of broederschap van scientologen die nog steeds bestaat, doch afgezien van haar terminologie al geruime tijd niets meer met de zee te maken heeft. Hetwas in datjaar dat Hubbard, sedert de oprichting onbetwiste alleenheerser in de organisatie, afstand deed van de functie van Executive Director (de functie zou tot 1981 vacant zijn).
De ontwikkelingsgang van de Scientology Kerk is rijk aan incidenten. De kritische geluiden over de waarde van haar theorieen, die de organisatie al vanaf haar oprichting vergezelden, stierven geenszins weg. lntegendeel, zij klonken steeds duidelijker en richtten zich ook op de werkwijze van de organisatie, vooral wat betreft het werven en binden van aanhangers. De kerk stelde zich krachtig te weer en trad haar critici met een mate van agressiviteit en onverzoenlijkheid tegemoet, die op zich zelf een nieuwe bron van kritiek vormde. Zij ervoer de aanvallen van tegenstanders als een regelrechte bedreiging van haar bestaan en daarmee als een ondermijning van de in eigen ogen zo verheven doelstelling. De krachtvan haarverdediging zocht zij in de aanval, daarbij niet terugschrikkend voor harde, soms onwettige, middelen. Zo kon het gebeuren dat de Engelse tak van de organisatie in 1969 een poging ondernam om door middel van infiltratie chaos teweeg te brengen in de National Association for Mental Health, waarmee zij al geruime tijd in onmin verkeerde. Personen die in het openbaar kritiek op de organisatie oefenden, konden verzekerd zijn van heftige reacties van Scientology-zijde, vooral gericht op het in diskrediet brengen van de goede naam. lntimidatie, anonieme telefoongesprekken, briefwisselingen en diefstal van documenten vormden daarbij geen uitzondering.
De escalatie van acties en tegenacties deden de organisatie meer en meer in een maatschappelijk isolement belanden. Dat uitte zich niet alleen in een niet aflatende agressie tegen al wat als een bedreiging van buitenaf werd opgevat, maar ook tot een verscherping van de interne gedragsregels. Binnen de organisatie ontstond een omvangrijk stelsel van sociale controle. Onderdeel daarvan is wat in het Scientology-jargon "ethics" wordt genoemd, de gedragsregels die men in acht moet nemen om de technologie van Scientology te kunnen toepassen. Zogenaamde "conditions" nemen binnen het ethics-systeem een belangrijke plaats in.
Conditions zijn zogenaamde "operating states" (staten van functioneren), waaraan bepaalde gedragsregels zijn verbonden. Zij gelden zowel voor individuen als voor gezinnen, onderdelen van organisaties, organisaties en staten. Welke condition men heeft wordt bepaaid aan de hand van "statistics" (produktienormen). Een aspirant-scientoloog begint zijn loopbaan in de condition "non-existence" en kan door goed te functioneren opklimmen naar hogere conditions zoals "normal operation" of zelfs de hoogste condition "power". Functioneert hij niet goed, dan kan hij afzakken naar lagere conditions zoals "enemy" of zelfs naar de laagste condition "confusion".
Lagere conditi onskunnen worden toegekend na slecht gedrag. Een dergelijke toekenning wordt door de betrokkene veelal als straf ervaren, al gaat het in de optiek van de Scientology Kerk niet om een straf maar om een beoordeling van iemands functioneren op de schaal van "operating states". Hogere conditions kunnen worden toegekend na goed gedrag (goed functioneren) wat wel als beloning wordt opgevat. Er zijn overigens meer maatregelen die bij slecht of goed gedrag getroffen kunnen worden dan in termen van "conditions". Ook deze maken deel uit van de Scientology Kerk "ethics". Vooral de vormen van slecht gedrag en de daaraan verbonden maatregelen "straffen" zijn tot in detail uitgewerkt in een Code of Offenses.
Er worden vier soorten slecht gedrag (steeds in relatie tot de Scientology Kerk) onderscheiden, namelijk vergissingen (errors), overtredingen (misdemeanors), vergrijpen (crimes) en (zware) misdaden (high crimes). In de lichtere gevallen kunnen straffen worden opgelegd door de staf van een organisatie, bij voorbeeld een berisping, een lage condition, lagere salari89ring of langdurig en onaangenaam werk, doch in de zwaardere gevallen komt er een intern tuchtcollege (een "court of ethics" aan te pas, dat straffen kan opleggen als de opschorting of zelfs intrekking van verworven certificaten, de toekenning van de laagste conditions of degradatie en ontslag. Vooral de behandeling door de Kerk van "high crimes" trok in de jaren '60 sterk de aandacht door de meedogenloosheid die daarbij aan de dag werd gelegd. In dat kader beschouwde Scientology personen of groepen die haar schade wilden berokkenen als "suppressive persons" (SP) - hetgeen toentertijd voor elke scientoloog een vrijbrief inhield deze personen op zijn beurt schade toe te brengen "fair game" - en scientologen die daarmee in relatie stonden als "potential trouble source" (PTS). Een PTS diende zijn relatie met SP's te verbreken "disconnection". Het geheel leidde in de praktijk niet zelden tot onbeheerste acties tegen ex-leden en al dan niet vermeende tegenstanders en tot het abrupte verbreken van familie- en vriendschapsbanden. Het beeld van de Kerk ondervond daarvan dermate veel schade, dat men zich in 1968 genoodzaakt voelde het beleid enigszins te herzien. De meest repressieve sancties (fair game en disconnection) werden afgeschaft, maar overigens onderging het straffensysteem geen wezenlijke veranderingen en functioneert het tot op de dag van vandaag.
Het behoeft geen verwondering te wekken, dat de opstelling van de organisatie een ongunstige uitwerking had op de publieke opinie, zoals het ook begrijpelijk is dat zij de aandacht trok van de autoriteiten. Was de Scientology Kerk reeds in 1958 en 1963 doelwit geweest van acties van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) (inbeslagneming van vitaminepreparaten en E-meters gevolgd door gerechtelijke procedures), in 1965 bracht een commissie, die een onderzoek instelde in opdracht van de Australische staat Victoria, een uitermate kritisch rapport uit over de organisatie, waarop in de staten Victoria, West-Australië en Zuid-Australië wetten werden aangenomen die een verbod inhielden op het onderricht en de toepassing van scientology. Net als in Australië leidden in de daarop volgende jaren acties uit het parlement ook tot onderzoeken in Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, Canada en het Verenigd Koninkrijk.
Het Australische rapport hield een vernietigend oordeel over Scientology in. Het veroordeelde haar praktijken en noemde de organisatie in medisch, moreel en sociaal opzicht een ernstige bedreiging voor de gemeenschap. In Victoria werd het rapport spoedig gevolgd door de aanvaarding in 1965 van de Psychological Practices Act (ter inzage op het commissiesecretariaat). Deze wet voorziet in de registratie van psychologen en beoogt de bevolking te beschermen tegen onbevoegden en bepaalde schadelijke praktijken. Artikel 30 van de wet verbood het gebruik van onder meer de E-meter en artikel 31 bedreigde straf tegen het praktizeren of onderrichten van scientology. De toepassing van de wet stuitte overigens op moeilijkheden in verband met het bepaalde in artikel 2, lid 3 en 4, dat handelingen van godsdienstbedienaren in overeenstemming met de normale praktijk van de desbetreffendegodsdienst aan haar werking onttrok. Vergelijkbare specifieke wettelijke maategelen, die in 1968 in de staten West-Australië en Zuid-Australië werden getroffen, waren geen tang leven beschoren. Zij werden in 1973 en 1974 ingetrokken. Hoewel ons daarover nog geen officiële stukken hebben bereikt, zouden in Victoria de belastende bepalingen voor Scientology onlangs uit de Psychological Practices Act zijn verwijderd.
In 1969 besloot het Nieuwzeelandse parlement tot instelling van een onderzoekcommissie naar de activiteiten van de Scientology Kerk in Nieuw-Zeeland. De commissie bracht nog in datzelfde jaar verslag uit. Zij maakte met name bezwaar tegen de scientology-praktijk van disconnection en tegen de deelname aan cursussen van minderjarigen. Mede door de coöperatieve houding van de organisatie leidde het onderzoek niet tot wetgevende maatregelen.
Eveneens in 1969 werd in Zuid-Afrika een onderzoekcommissie ingesteld. Deze rapporteerde in 1982 en deed op grond van haar bevindingen inzake Scientology aanbevelingen voor het treffen van wettelijke voorzieningen ter voorkoming van de beoefening van psychotherapie door onbevoegden, tot het verbieden van het zonder vergunning verrichten van persoonlijkheidsonderzoek bij minderjarigen, tot het verbieden van naspeuringen door Scientology naar het doen en laten van vermeende tegenstanders en tot het verbieden van het verspreiden van valse en schadelijke informatie over psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg. Mits deze maatregelen zouden worden doorgevoerd, achtte zij het niet geboden dat de activiteiten van de Scientology Kerk werden verboden. In hoeverre de aanbevolen wetgeving ook inderdaad tot stand is gebracht, is ons niet bekend.
In Canada beperkte de bijzondere aandacht van de overheid voor de Scientology Kerk zich tot de opstelling in 1976 door de onderzoekafdeling van het parlement van een rapport over de organisatie. (Dit rapport komt niet voor publikatie in aanmerking, doch is ons door het Canadese parlement vertrouwelijk ter kennis gebracht). Tevoren had de staat Ontario in het bredere kadervan de alternatieve geneeswijzen belangstelling voor Scientology getoond. Tot parlementaire actie leidden deze rapporten overigens niet.
In het Verenigd Koninkrijk, waar indertijd het hoofdkwartier van de Scientology Kerk was gevestigd, leidde de onrust over de activiteiten van de organisatie in 1968 tot het beroep op de regering om de ontwikkeling van de organisatie tegen te gaan. Daarop werd in dat jaar bepaald, dat Scientology niet langer erkend zou worden als opleidingsinstituut met het oog op de toelating van buitenlandse cursisten. Zo werd het buitenlanders vrijwel onmogelijk gemaakt in het Verenigd Koninkrijk nog Scientologycursussen te geven of te volgen. Een jaar later belastte de regering op aandringen uit het Lagerhuis Sir John G. Foster met een onderzoek naar de praktijk en werking van Scientology. In zijn eind 1971 gepubliceerde rapport bestempelt de auteur onder meer de Britse maatregelen tegen Scientology als ongerechtvaardigd en de australische wetgeving als discriminatoir. In juli 1980 trok de Britse regering de inreisbeperkende maatregelen in.
De publieke discussies in deze landen weerspiegelen duidelijk het spanningsveld tussen de veelal gevoelde behoefte om de bevolking te beschermen tegen bepaalde praktijken van de organisatie en de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst waarop repressieve maatregelen al snel een inbreuk bleken te vormen. Scientology speelde hierop in door zich sterker dan voorheen te profileren als godsdienst. Zo werd in tal van gerechtelijke procedures, waarin de organisatie in de zeventiger jaren verwikkeld was, een strijdvraag in hoeverre haar een religieus karakter diende te worden toegekend. Het antwoord op die vraag verschilde naar land, onderwerp van procedure en wijze van benadering. Wij zullen op deze kwestie nader terugkomen en volstaan hier met de vaststelling dat er onder overheden en gerechtelijke instanties geen sprake is gebleken van eenstemmigheid in de beoordeling van het religieuze karakter van Scientology.
Voor zover ons bekend hebben de Amerikaanse autoriteiten nimmer uitspraken gedaan over het al dan niet religieuze karakter van de Scientology Kerk. Een rapportage van de Nederlandse ambassade in Washington vormt hiervan een bevestiging. De strikte opvattingen aangaande de godsdienstvrijheid en de scheiding tussen kerk en staat nopen daar tot uiterste terughoudendheid. Overigens staan die principes geenszins in de weg aan strafrechtelijke procedures tegen leden van de organisatie wegens gepleegde strafbare feiten. Zo kon het gebeuren dat in 1979 een federale rechter enige leidende figuren van de organisatie, waaronder Hubbard's derde vrouw Mary Sue, tot langdurige gevangenisstraffen veroordeelde, onder meer wegens inbraak en diefstal van documenten. De mogelijkheid van strafvervolging vanwege strafbare feiten in het kader van de uitoefening van godsdienst wordt ook door rechterlijke instanties in andere landen expressis verbis erkend (bij voorbeeld de uitspraak van het Parijse Court d'App8Al van 21 december 1981 in de zaak tegen de scientologe Valentin; ter inzage op het commissiesecretariaat) en strookt tevens met de in hoofdstuk 2 van dit rapport gereleveerde opvattingen dienaangaande in ons land.
Bepaalde beslissingen van Amerikaanse instanties bieden indirecte aanwijzingen voor de beoordeling van het karakter van de Scientology Kerk, zij het dat deze aanwijzingen onderling strijdig zijn. Zo werd in 1967 de aan de Washington Church of Scientology toegekende belastingvrijdom herroepen, terwijl in 1971 een federale rechter een jarenlang in vele instanties gevoerd proces over de E-meter afsloot met de uitspraak dat dit instrument niet in aanmerking kwam voor wereldlijk gebruik, doch zich wel leende voor gebruik in "religieus counseling", mits aangeduid als ineffectief in de behandeling van ziekte.
In het Verenigd Koninkrijk bepaalde een rechtbank in 1970 in de zaak Registrar General versus Segerdal, dat een verzoek van Scientology-zijde om de Chapel of Saint Hill Manor (het hoofdkwartier) te registreren als een ontmoetingsplaats voor de eredienst moest worden afgewezen. Het Court of Appeal bevestigde de afwijzing op grond van het ontbreken van eredienst. De meerderheid van het Hof liet in het midden of Scientology als godsdienst moest worden beschouwd, de minderheid sprak zich daarover uit in negatieve zin.
De Australische praktijk kenmerkt zich eveneens door verschillende inzichten in de hier besproken vraag. De meeste latere overheidsbeslissingen houden een positieve beantwoording van de vraag in. Scientology verkreeg in de jaren 1975 en 1977 in diverse staten als godsdienstige organisatie vrijstelling van loonbelasting en werd bovendien in 1973 erkend als godsdienst in het kader van de Marriage Act: bedienaren van de kerk werden gemachtigd huwelijken te sluiten. De rechterlijke uitspraken vertonen een gevarieerd beeld. In een zeer uitvoerig gemotiveerd vonnis (ter inzage op het commissiesecretariaat) kwam het Supreme Court van de staat Victoria eind 1980 tot een negatief oordeel over de vraag of de Scientology Kerk als godsdienstige organisatie vrijgesteld diende te worden van loonbelasting. Andere uitspraken, door het Supreme Court gememoreerd, hielden een tegengesteld oordeel in.
In hoger beroep vernietigde het High Court of Australia het vonnis van het Supreme Court. Op 27 oktober 1983 oordeelde het unaniem dat de Scientology Kerk beschouwd kon worden als een religieuze beweging en mitsdien niet onderworpen was aan de heffing van loonbelasting. Het High Court kwam tot die opvatting door een ruime interpretatie van het begrip religieuze beweging overigens stoelend op een samenstel van drie dissenting opinions (het vonnis is ter inzage op het commissiesecretariaat).
Werd de Scientology Kerk in Australië toegelaten als huwelijksluitende instelling, in Denemarken, waar alle na 4 juni 1969 gevestigde religieuze genootschappen pas na ministeriële toestemming huwelijken mogen sluiten, wees het Kirkeministeriet in 1980 een daartoe strekkende aanvrage van de Scientology Kerk af. In Canada stonden sommige staten bedienaren van de Scientology Kerk toe om huwelijken te sluiten, doch werd de kerk door de federale regering met het oog op de belastingheffing niet als godsdienstig lichaam erkend.
Wat betreft de Franse rechtspraak is vermeldenswaard, dat Scientology-leiders in 1978 tot gevangenisstraffen werden veroordeeld wegens oplichting; de desbetreffende vonnissen werden door het Hof van Beroep in Parijs in 1980 en 1981 vernietigd. In tegenstelling tot wat in de pers werd gesuggereerd (onder meer Le Soir, 7 maart 1980), concludeerde het Hof in dat verband niet meer dan dat Scientology niet kan worden beschouwd als een organisatie die slechts een religieuze vorm heeft aangenomen als wettelijk toevluchtsoord ter verkrijging van een beschermde status.
Het was vooral de taalbarrière die de verbreiding van de Scientology Kerk over niet-engelstalige landen in de weg stond. Juist voor Scientology speelt taal een belangrijke rol. Haar geschriften bevatten honderden neologismen en omvatten een begrippensysteem, dat als een code aandoet met voor buitenstaanders zowel een verhullende als een buitensluitende werking. Nochtans werd in 1969 besloten de organisatie ook in andere landen van de grond te brengen en het daartoe noodzakelijke vertaalwerk ter hand te nemen. De overkoepelende kerk voor Europa en Afrika werd gevestigd in Kopenhagen, Denemarken, en van daaruit breidde de organisatie zich spoedig uit over Scandinavië en de meeste andere Westeuropese landen. In Afrika en Midden- en Zuid-Amerika verwierf de kerk ook enige steunpunten. Momenteel is Scientology gevestigd in 30 landen, waar zij in totaal ongeveer 300 kerken en missies heeft. Hoe het aantal leden zich in de loop van de jaren heeft ontwikkeld is buitengewoon moeilijk te beoordelen. Haar huidige ledental schat de kerk zelf op 9 miljoen over de gehele wereld, doch dit cijfer komt ons extreem hoog voor. Slechts wanneer men een ieder die ooit een Scientology-boek heeft gekocht of een cursus heeft gevolgd in dit verband als lid zou aanmerken en bovendien geen acht zou slaan op de ongetwijfeld talloze dubbeltellingen, dan zou het cijfer kunnen kloppen. Een ledenbestand van hooguit enkele procenten van het geraamde aantal achten wij realistischer.
De centrale leiding van de - om de Scientology-terminologie te gebruiken kerkelijke organisatie berust bij de Church of Scientology International (CSI), gevestigd in Los Angeles, California. Deze functioneert als overkoepelend lichaam sinds 1982, toen een grootscheepse reorganisatie werd doorgevoerd. Tot die tijd vormde de Church of Scientology of California de koepelorganisatie. De reorganisatie maakte een einde aan de onbevredigende situatie, dat het wereldwijde hoofdkwartier was gevestigd in het Engelse East-Grinstead, terwijl de juridische hoofdzetel zich in Los Angeles bevond. Bovendien behelsde zij het aanbrengen van een striktere scheiding tussen het wereldlijke (management) element van de organisatie en het kerkelijke element. CSI is nu tegelijkertijd de juridische, de administratieve en de kerkelijke koepel van de organisatie. De scheiding tussen het wereldlijke en het kerkelijke aspect komt tot uiting in de gescheiden verantwoordelijkheden van de leidinggevende organen, de Board of Directors (de top van de wereldlijke organisatie) en de Executive Director (de top van de kerkelijke organisatie). De functie van Executive Director, die in 1966 vacant kwam door het terugtreden van Hubbard, wordt sedert 1981 weer vervuld.
In de kerkelijke hiërarchie ressorteren onder de CSI op het regionale vlak (dat wil zeggen per continent) de zogenaamde FOLO's (Flag Liaison Operation Offices). Deze organen hebben de taak om uit naam van de CSI adviezen te geven en diensten te leveren aan de nationale organisaties op hun continent en vervullen tevens een coördinerende functie. Het FOLO voor Europa is gevestigd in Kopenhagen.
Op nationaal niveau laten zich drie typen organisaties onderscheiden, nationale kerken, lokale kerken en missies. Lokale kerken zijn hiërarchisch ondergeschikt aan nationale kerken. Tussen missies en kerken lopen evenwel geen hiërarchische lijnen. Missies ressorteren onderde Scientology Missions International (SMI), een afdeling van de CSI. In beginsel kan elke scientoloog ergens een missie beginnen. Uiteindelijk kan deze tot een kerk uitgroeien, indien naar het oordeel van de CSI wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, vooral gericht op de aanwezigheid van administratieve en dienstverlenende capaciteit. Ook binnen de categorie kerken zijn nog weer gradaties te bespeuren al naar gelang de omvang van het cursusaanbod. Is een kerk in staat cursussen aan te bieden boven een bepaald niveau, dan wordt zij gekwalificeerd als Advanced Organisation (gevorderde organisatie). In Europa komt deze benaming toe aan de vestigingen in Kopenhagen en East-Grinstead. Cursussen van het hoogste niveau worden slechts door één organisatie geboden, namelijk Flag. Flag staat voor vlaggeschip en was enige tijd de benaming van het aan het eind van de jaren '60 op zee gevestigde hoofdkwartier van de Scientology-organisatie. Tegenwoordig is dit orgaan - met een eigen rechtspersoonlijkheid - het hoofdkwartiervan de in die jaren opgerichte Sea-Org(anisation), aanvankelijk na het intermezzo op zee gevestigd in Clearwater, Florida, en nu eveneens in Los Angeles. Flag verzorgt niet alleen cursussen voor de verst gevorderden, doch houdt zich ook bezig met de verdere ontwikkeling van het cursusprogramma. Formeel staat het orgaan buiten de kerkelijke hiërarchie en fungeert het als advieslichaam van de CSI. Materieel echter drukt het wel degelijk een stempel op het beleid van de organisatie. De Sea-Org immers is een soort broederschap of, zo men wil, elite van de meest gevorderde en meest toegewijde scientologen. Ontlenen dezen aan hun lidmaatschap op zich zelf geen zeggenschap over niet-aangesloten scientologen, in de praktijk bekleden velen van hen belangrijke posities binnen de Scientology-organisatie.
De opkomst van de Sea-Org werd gevolgd door de geleidelijke neergang van een ander orgaan dat, hoewel formeel onderdeel van de Scientologyorganisatie, tijdens zijn bestaan een min of meer autonoom netwerk binnen de organisatie vormde en in feite jarenlang de dienst uitmaakte: het Guardian's Office (GO). Tot de taken van dit in 1966 opgerichte orgaan behoorden public relations, externe contacten, met name op juridisch en financieel gebied, en de bescherming van de organisatie en haar leden tegen bedreigingen van binnenuit en van buitenaf. Vooral die laatste tak bepaalde het beeld van het GO als waakhond van Scientology, immer alert en (over)reagerend op als bedreigend beschouwde voorvallen. Sinds het orgaan in 1971 ook formeel autonoom werd, ontwikkelde het zich alras tot een staat in de staat, met eigen regels en met een eigen beleid. De leiding van het GO berustte bij de Guardian, welke rechtstreeks ressorteerde onder de Controller, na de Executive Director de belangrijkste uitvoerende functionaris (de functie werd vervuld door Hubbard's vrouw Mary Sue). In elke organisatie fungeerde een assistant-guardian, die de feitelijke macht uitoefende. Zijn taakopvattingen over de bescherming en verbreiding van Scientology deden het GO en met hem de Kerk verwikkeld raken in talrijke civiele procedures. In 1979 bereikte het orgaan een dieptepunt, toen enkele leidende figuren in de Verenigde Staten schuldig werden bevonden aan inbraak en diefstal. Het aantreden van een nieuwe Executive Director gaf het sein voor de grote schoonmaak. De Kerk erkende in een interne beleidsbrief, dat het GO op drift was geraakt en dat zijn handelwijze somtijds strijdig was geweest met de belangen van de Kerk; met name gold dat de gepleegde misdrijven. De topmensen van het GO werden op een zijspoor gezet en door anderen vervangen. In 1982 werd het orgaan (inclusief de functie van Controller) opgeheven en werden zijn taken voor zover nodig ondergebracht bij andere onderdelen van de organisatie. Daarmee gaf de Kerk uiting aan haar streven om verbetering te brengen in haar negatieve imago. De Kerk, zo meent men, zal beter gedijen in een mild klimaat zonder de agressiviteit en de escalatie van actie en reactie van weleer. Meer dan voorheen tracht men conflicten met (ex-)leden in der minne te schikken en met critici een dialoog aan te gaan. In hoeverre deze nieuwe trend zich zal doorzetten, zal in de komende jaren moeten blijken.
De onderlinge contacten tussen de verschillende onderdelen van de Scientology-organisatie zijn veelvuldig. Een belangrijke rol daarin spelen de beleidsbrieven die, te zamen aangeduid als "policy", inmiddels acht dikke boekwerken omvatten. Beleidsbrieven zijn afkomstig van de CSI. Daarnaast kunnen hiërarchisch hogere kerken beleidsaanwijzingen en - adviezen geven aan lagere kerken, niet zelden tegen betaling. Beleidsmaatregelen kunnen onder bijzondere omstandigheden door de Raad van Bestuur van een nationale kerk worden afgewezen, bij voorbeeld wanneer zij de kerk op gespannen voet zouden brengen met de nationale wet. Een dergelijke opstelling van een lagere kerk behoort echter tot de hoge uitzonderingen, zodat men mag vaststellen, dat lagere organen binnen de organisatie gebonden zijn aan wat van hogerhand wordt voorgeschreven. Bovendien is er een vorm van toezicht op lagere kerken door kerken die zich hoger in de hiërarchie bevinden. Zou blijken dat een lagere kerk zich niet aan het beleid houdt of anderszins niet naar wens functioneert, dan kan zij tot de orde worden geroepen. Andere contacten tussen de onderdelen van de Scientology-organisatie dragen vaak meer een zakelijk karakter. Zo kunnen kerken elkaar tegen betaling diensten verlenen in de vorm van het verzorgen van specifieke opleidingen. Boeken die in het kader van cursussen worden gebruikt of te koop worden aangeboden, betrekken de kerken - eveneens tegen betaling - bij de Scientology-uitgeverij, New Era Publications. Overigens betalen de kerken een percentage van hun inkomsten (opbrengsten van cursussen en verkoop produkten) aan de overkoepelende organisatie als bijdrage in de overhead-kosten. Zoals de uitgeverij een afzonderlijke rechtspersoon is, functioneren binnen de Scientology-organisatie nog diverse andere rechtspersonen, hetgeen de overzichtelijkheid van het geheel niet bevordert. Voor nevenactiviteiten, die Scientology ontwikkelde, werden in het algemeen nieuwe rechtspersonen opgericht. Sommige van deze activiteiten, zoals de strijd voor de rechten van (psychiatrische) patiënten, drugshulpverlening en de hervorming van het politie-apparaat met het oog op de privacy-bescherming van de burger, hebben door de jaren heen de aandacht van de organisatie gehad. In dat verband fungeren in tal van landen instellingen als een commissie voor de Rechten van de Mens en Narconon. Andere nevenactiviteiten dienden veeleer beperkte doelen als fondsenwerving en het kweken van een gunstig imago.
Tot slot van deze beschrijving van de internationale structuur van de organisatie nog enkele opmerkingen over de positie van de oprichter van Scientology, Hubbard. Sinds zijn terugtreding in 1966 als Executive Director heeft Hubbard in de organisatie geen officiële functie meer vervuld, terwijl hij ook niet meer in het openbaar werd gezien. Dat gaf grond aan speculaties over zijn overlijden. Vanwege de Scientology Kerk worden dergelijke uitspraken gedurig tegengesproken, welke reactie steun vindt in een recente gerechtelijke uitspraak in de Verenigde Staten. Hubbard zou een teruggetrokken leven leiden op zijn kapitale landgoed bij Riverside, California, en geen rechtstreekse bemoeienis meer hebben met de organisatie. Nochtans is het buiten kijf dat zijn gezag onder de Scientology-aanhang niet aan kracht heeft ingeboet. Ook zijn feitelijke macht moet groter zijn dan zijn formele positie doet vermoeden. Het beste wordt dat geïllustreerd door de beslissing van de Board of Directors, dat in het officiële beleid van de Kerk, de policy, geen wijzigingen kunnen worden aangebracht dan na toestemming van Hubbard. De redenering daarbij is, dat Hubbard de policy zelf heeft opgesteld na lang nadenken en veel onderzoek, waaruit bleek dat zij werkbaar was en dat zij werkte; zoiets kan iemand niet op eigen gezag veranderen.
Tracht men het geheel van opvattingen, doelstellingen en praktijken van Scientology te overzien, dan laat zich globaal aangeduid een drietal niveaus onderscheiden. Het hoogste - en tevens minst uitgewerkte niveau omvat de opvattingen over het heelal als een geordend geheel, een soort wereldverklaring die door Walijs is omschreven als "kosmologie". Enigszins ter zijde daarvan staan mens-beschouwende opvattingen, opvattingen over goed en kwaad, enz. Het middelste niveau wordt gevormd door een aantal theoretische noties die geacht worden te zijn afgeleid van de kosmologische visie en die haar toepassing vinden in de praktijk van Scientology. Het laagste van de hier onderscheiden niveaus ten slotte betreft de praktische toepassing en dat is het niveau waarop in Scientology de meeste nadruk ligt. Dat komt onder meer tot uitdrukking in de kwalificatie die de organisatie zelf van haar leer geeft: een toegepaste religieuze filosofie.
Een beschrijving van de leer van Scientology op de voor de hand liggende wijze, namelijk afdalend van het hoogste naar de lagere niveaus, zou ons inziens zowel aan dat laatste feit onrecht doen als een miskenning vormen van de feitelijke ontwikkeling die deze leer heeft doorgemaakt. De Scientology-leer heeft zich immers niet langs deductieve weg vanuit de wereldbeschouwelijke principes ontwikkeld, maar juist andersom. Het begin lag bij de toepassing van de principes van dianetics (het neutraliseren van engrammen, die de neerslag vormen van traumatische ervaringen, zie blz. 120), beginselen van min of meer psychologische aard. In de praktische toepassing van dianetics lag de aanleiding tot de ontwikkeling - binnen wat Scientology ging heten - van theoretische notities en kosmologische opvattingen, de religieus-filosofische bovenbouw. Laten wij daarom de dianetische methode als uitgangspunt van onze uiteenzetting nemen.
De mens, zo stelt Scientology vast, doet in zijn leven tal van ervaringen op van traumatische aard. Dingen die hem overkomen, situaties die hij verkeerd beoordeelt en omstandigheden die hij niet begrijpt doen hem beslissingen nemen die niet optimaal zijn en hem zelf en anderen schade berokkenen. Zijn gedragspatroon wordt primair bepaald door zijn reactieve geest, welke zijn analytische geest overvleugelt. Dat geeft conflicten, omdat de diepere, analytische geest van de mens automatisch het optimale nastreeft. Die conflicten kunnen zich binnen een mens zo opstapelen dat deze ernstige psychische en lichamelijke klachten ontwikkelt. Daarbij komt dat, aldus Hubbard, de dianetics-praktijk aan het licht bracht dat ook traumatische ervaringen uit eerdere levens de mens parten spelen. Zo ontstond de opvatting, dat in elke mens een geestelijke kern huist, die eeuwig is en niet met het menselijk lichaam afsterft. De mens is een geestelijk wezen, zo leert Scientology, en zijn handelen dient zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met het natuurlijke (feilloze) streven van dit wezen. Daartoe dient de reactieve geest, een onderdeel van het stoffelijke omhulsel dat het geestelijke wezen tijdelijk als woonplaats heeft, zoveel mogelijk buiten werking te worden gesteld. De dianetische methode draagt daarvoor de oplossing aan, namelijk de opsporing en vernietiging van de traumatische ervaringen die de werking van de reactieve geest bepalen. Op dit punt splitsen zich de wegen van dianetics en Scientology, althans in theoretisch opzicht.
Praktisch is het onderscheid gering, omdat zowel in dianetics als Scientology het auditeren (auditing) een centrale rol speelt. Auditing is oorspronkelijk de naam voor de psychotherapeutische methode die binnen dianetics wordt toegepast, maar die ook wordt gehanteerd voor de toepassing van Scientology-processen (technieken). In Scientologywordt auditing doorgaans aangeduid met de term geestelijke begeleiding (pastoral counseling).
Auditeren is het luisteren naar een cliënt en het gericht stellen van vragen door de auditor. De auditor is getraind, de gebruikte methoden zijn gestandaardiseerd en de sessies staan onder controle van een zogeheten "case supervisor", die het verslag dat de auditor van elke sessie maakt bestudeert en die zo nodig de auditor corrigeert. Bij het auditeren wordt ter bevordering van precisie en snelheid in de regel gebruik gemaakt van de E-meter (elektropsychometer), een apparaat dat veranderingen in de elektrische weerstand van het menselijk lichaam meet. Volgens onder meer Vrolijk is de werking gebaseerd op het principe van de elektrodermale response (EDR), het beginsel dat bij emotie de elektrische weerstand van de huid verandert. De Scientology Kerk zelf ontkent overigens dat de EDR in het geding is bij de werking van de E-meter. Blijkens de argumentatie van de Kerk - die zich daarbij baseert op een beschrijving van de E-meter door een Duits natuurkundige (Dr. Ph. Sonntag, Die Funktion des Hubbard Elektrometers, 1976, ter inzage op het commissiesecretariaat) - is de Kerk niet bekend met de fysiologische beginselen van de EDR (zie daarvoor J. Beyk )
Hubbard was overigens de eerste die dit principe in gestandaardiseerde vorm in de therapeutische (leken)praktijk introduceerde. De officiële definitie van de E-meter (een religieus instrument in de Scientology-optiek) ontlenen wij aan de omschrijving die de Scientology Kerk gebruikte in een zaak voor de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (Application no. 7807/77, X and Church of Scientology vs Sweden, Decision of 5 May 1979): "A religous artifact used to measure the state of electrical characteristics of the "staticfield" surrounding the body and believed to reflect or indicate whether or not the confessing person has been relieved of the spiritual impediment of his sins".
Dianetics, volgens de Scientology Kerk, een "substudie" van scientology, is de wetenschap die zich bezighoudt met de menselijke geest, het menselijke verstand, terwijl scientology de mens als spiritueel wezen benadrukt, gescheiden van en verschillend van lichaam en geest. Laten wij nu verder de scientology-weg volgen en daarmee overstappen op het kosmologische onderdeel van de leer.
Het geestelijke wezen dat de mens is, noemt Scientology thetan. De thetan is het ware zelf, onsterfelijk, almachtig en alwetend. Thetans bestonden al voor er sprake was van materie, energie, ruimte en tijd (matter, energy, space, time, ofte wel in Scientology-jargon: MEST). MEST ontstond toen thetans werelden schiepen om zich mee te vermaken. Aangetrokken door het spel met deze werelden raakten thetans zich gaandeweg minder bewust van het feit dat zij door hun creaties zich zelf beperkingen hadden opgelegd. Zo verloren zij het besef van hun eigen status, hun onsterfelijkheid, almacht en alwetendheid en veronderstelden zij niet meer te zijn dan de lichamen waarin zij huisden. Ook waren zij zich niet meer bewust van de overgang van het ene, gestorven lichaam naar het andere. In al die tijd deden zij talloze traumatische ervaringen op. Scientology is erop gericht om de thetan weer vrij te maken, de thetan zijn volledige controle over lichaam en geest te doen herkrijgen. "Clear" worden is een stap in die richting, doordat daarmee de reactieve geestwordt uitgeschakeld, maar het uiteindelijke doel dat de scientoloog wordt voorgehouden is de status OT (Operating Thetan) te bereiken. In die staat immers heeft de thetan zijn oorspronkelijke controle over lichaam en geest hervonden.
De technieken die in Scientology worden toegepast in trainingscursussen en auditing zijn deels afgeleid van theorieën die rond het centrale element in het systeem, de thetan, zijn opgebouwd. Tal van technieken beogen één of meer van de doelstellingen die deze theorieën in zich bergen te bereiken dan wel naderbij te brengen.
De "afgeleide filosofie" concentreert zich rond een viertal elkaar aanvullende begrippen, die wij hier kort aantippen, te weten exteriorization confrontation, communication en control.
Exteriorization houdt in, dat de thetan het beste tot zijn recht komt indien hij zich in een bepaalde positie ten opzichte van het lichaam bevindt, niet in het lichaam of geheel daarvan gescheiden, doch vlakbij het lichaam en dat bewust beheersend.
Confrontation vervolgens staat voor de gedachte, dat herstel van zijn capaciteiten het de thetan mogelijk maakt om zijn omgeving te "confronteren", tegemoet te treden, aan te kunnen. Dat stelt de mens in staat om zijn eigen verantwoordelijkheid voor bepaalde schadelijke handelingen onder ogen te zien en aldus gespaard te worden voor de blokkering, die de schuldgevoelens opgewekt door het voortdurende ontlopen van die verantwoordelijkheid veroorzaken.
Het derde kernbegrip, communication, wil zeggen, dat de thetan zijn mogelijkheden om met de omgeving te communiceren moet benutten Meestal wordt de thetan ergens op het tijdpad dat hij heeft gevolgd vastgehouden als gevolg van een trauma, waardoor hij niet voldoende "in communicatie staat" met zijn lichaam en zijn omgeving. Daarin ligt, aldus Scientology, de oorzaak van veel psychosomatische klachten.
Control is het laatste van hetviertal begrippen. Het brengt tot uitdrukking, dat de thetan oorzaak moet zijn in plaats van gevolg. Hij moet niet, zoals doorgaans het geval is, worden beheerst door lichaam en geest, doch omgekeerd zelf zijn omgeving beïnvloeden en beheersen. Wie kennis neemt van de inhoud van de trainingscursussen en auditing die de Scientology Kerk op zijn programma heeft staan, zal bijna steeds de hiergenoemde begrippen daardoorheen zien schemeren.
Enigszins ter zijde van de kosmologische opvattingen rond de thetan en de daarvan afgeleide filosofie menen wij ten slotte enkele filosofische uitgangsstellingen te mogen signaleren, die in de Scientology-leer het handelen van de mens verklaren. Zij vormen de basis van de ethiek van de Scientology Kerk. De kern van dit facet van de leer is de idee, dat de mens zich laat leiden door een drang om te overleven. De mens is echter afgedwaald van de optimale weg naar overleven. Hij heeft handelingen verricht die schadelijk (onethisch) zijn, en daardoor zijn natuurlijke vermogen om steeds in elke situatie de beste beslissing te nemen ondergraven. Ethiek is aldus de reason and the contemplation of optimum survival; goed is constructief en kwaad is destructief ten opzichte van het dynamische bestaansprincipe survival, overleven. Hubbard heeft dit principe in acht zogeheten "dynamics" onderverdeeld: survival for one's self (voldoet men volledig aan deze eerste dynamic, dan is men "clear"), for one's family and children, for one's group, for mankind, for all living things, for the physical universe itself, for the spiritual universe en ten slotte voor God.
Inderdaad omvatten de Scientology-opvattingen het bestaan van een schepper, een god. Wat god precies betekent blijft nochtans geheel open. Door middel van Scientology kan ieder voor zich de betekenis die god voor hem heeft vaststellen. Overigens zijn ook andere kosmologische opvattingen zoals het bestaan van vorige levens allerminst dogma's voor potentiële volgelingen: de juistheid ervan moet men zelf ontdekken.
Wanneer men zich aan het einde van deze beschrijving van de leer van de Scientology Kerk afvraagt waar deze leer geplaatst zou kunnen worden, is het interessant om vast te stellen dat Scientology zich zelf ziet als een religieus-filosofische stroming in de traditie van de oosterse wereldbeschouwingen zoals hindoeïsme en boeddhisme. Hubbard zou een diepgaande studie van andere godsdiensten hebben gemaakt, en de resultaten ervan zouden in de opvattingen van Scientology hun weerslag hebben gevonden. In hoeverre elementen uit de Scientology-opvattingen feitelijk zijn ontleend aan andere bronnen is onduidelijk. Beïnvloeding waarvan ook de Scientology Kerk erkent dat zij heeft plaatsgevonden kan ook min of meer onbewust hebben plaatsgevonden. Inderdaad zijn er enkele overeenkomsten aan te wijzen tussen de Scientology-opvattingen en die van oosterse religies. Met name geldt dat voor yoga, dat binnen de oosterse religies een gemeenschappelijke methode is om tot hogere bewustzijnstoestanden te geraken, tot eenheid met het al, het ene waaruit de wereld der verschijnselen is ontstaan en waarop deze berust. In de oosterse religies wordt geen dogmatische wereidverklaring aangehangen, noch een uniform scheppingsverhaal. De bestaansgrond, of goddelijke kracht, wordt wel geïdentificeerd met de atman, het zelf, het fundament waarin alle levensfuncties gegrondvest zijn en waarvan alle functies en psychische vermogens een manifestatie zijn. Een dergelijke zienswijze komen wij ook bij Scientology tegen, als gesproken wordt van de thetan als oorzaak van alle lichamelijke en psychische uitingen, als almachtig en alwetend, als het ware zelf.
Wat yoga betreft is het voorts opmerkelijk, dat de accentuering van het praktische aspect gelijkenis vertoont met de nadruk die binnen Scientology op de technieken wordt gelegd. Daar komt bij, dat yoga-beoefening leidt tot het (herkrijgen van onbevroede capaciteiten (kennis van vorige levens, alles kunnen zien, onzichtbaarheid, e.d.) die verwantschap vertonen met de geclaimde resultaten van de toepassing van Scientology-technieken. Die technieken verschillen overigens zeer van de methoden die in yoga worden gebruikt.
Inderdaad hadden de Scientology-activiteiten in het begin van de jaren '70 een zeer geringe omvang. Zij beperkten zich in feite tot de pogingen van twee buitenlandse scientologen om een vaste kern van Nederlandse aanhangers te kweken die de organisatie zelf zouden kunnen uitbouwen. Eind 1971 verlieten deze buitenlanders ons land onder de mededeling aan de Leidse politie dat inmiddels voldoende Nederlanders voor de beweging waren opgeleid. In 1972 nam de organisatie met de oprichting van de Stichting Scientology Kerk Nederland de juridische vorm aan van kerkgenootschap. De bedoeling was dat de SKN het overkoepelende lichaam zou worden van een aantal later op te richten plaatselijke kerken. Dat plan is evenwel nooit verwezenlijkt. Het bleef bij de oprichting in 1977 van de Scientology Kerk Amsterdam (SKA), die in 1981 als kerkgenootschap werd aangemeld. Landelijk gezien werd Amsterdam het centrum van Scientology-werkzaamheid. Andere plaatselijke groepen ontstonden er nauwelijks, afgezien van een kleine zelfstandige vestiging (missie) in Den Haag (sedert 1976). Vanuit Amsterdam ontwikkelde activiteiten leidden alleen in het Friese Kortehemme en in de Beigische plaatsen Gent, Hasselt en Antwerpen tot organisatievorming. Pas onlangs lijkt daarin, zoals wij nog zullen belichten, enige verandering te zijn gekomen met de vorming van plaatselijke dianetics-groepen.
Hoewel de omvang van de beweging in de beginjaren zeer beperkt bleef (eind 1973 bedroeg het aantal stafleden 12) en haar activiteit dienovereenkomstig, verflauwde de aandacht voor de Scientology Kerk aan de zijde van de overheid niet. Zo vatte Volksgezondheid - meer gedreven door ongerustheid over de mogelijke kwalijke effecten van Scientology dan door concrete gegevens over laakbaar gedrag - het voornemen op om de journalist J. Phaff, die al eerder over het onderwerp had gepubliceerd een opdracht te verlenen tot het vervaardigen van een onderzoekrapport over Scientology. Phaff zou daarvoor een subsidie ontvangen en worden bijgestaan door een beoordelingscommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van Volksgezondheid en van Justitie. Doordat Phaff uiteindelijk niet wilde meedoen liep deze actie op niets uit. Eind 1973 werd een nieuwe poging ondernomen. Ook hier ging het om een actie van Volksgezondheidambtenaren, handelend op persoonlijke titel, niet op basis van besluitvorming op ministerieel niveau. Er werd een 8 man sterke werkgroep - de werkgroep-Dekker - ingesteld, bestaande uit ambtenaren van Volksgezondheid en van Justitie, aangevuld met enkele deskundigen uit de geestelijke gezondheidszorg. De vergadernotulen laten zien, dat de werkgroep vooral beoogde om door onderzoek het ware karakter van Scientology te voorschijn te brengen. Door de gevaren van de organisatie te signaleren en maatregelen aan te bevelen die de ontwikkeling van Scientology zouden tegengaan, meende men het publiek de nodige bescherming te kunnen bieden. De werkgroep werd in moeilijkheden gebracht, toen na enige tijd een van zijn deskundigen zich als scientoloog ontpopte. De Scientology Kerk had de werkgroep geïnfiltreerd en spande met de zo verkregen informatie eind 1974 een kort geding aan tegen de leden van de werkgroep, ten einde de werkgroep een publikatieverbod te doen opleggen. Daarin slaagde men weliswaar niet, doch de werkzaamheden van de werkgroep bleken wel zodanig ontregeld, dat nadien niet meer werd vergaderd en de groep uiteenviel. Toch speelde deze eerste gerechtelijke procedure van Scientology in ons land - paradoxaal genoeg - de werkgroep ook in de kaart, in die zin dat zij het beeld bevestigde van de agressieve organisatie die de Scientology Kerk in het buitenland heette te zijn en de Kerk van de maatschappij vervreemdde. Een andere gebeurtenis in die tijd versterkte dat beeld: scientologen werden betrapt op diefstal van documenten over Scientology uit de archieven van het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid in Utrecht. De grote aandacht van de Scientology Kerk voor haar werkelijke en vermeende tegenstanders en de conflicten die daaruit voortsproten, zullen de ontwikkeling van de organisatie niet te stade zijn gekomen, maar leidden evenmin tot haar ondergang. Meet men de omvang van de organisatie af aan het aantal stafleden, dan laat zich (aan de hand van Scientology-cijfers) vaststellen, dat de Kerk zich in de eerste jaren op een laag niveau had gestabiliseerd (1973: 12 stafleden; 1975: idem). Na '75 trad een geleidelijke groei op (1-1-1978: 29 stafleden; 1-1-1980: 53). Het hoogtepunt werd bereikt op 1 juni 1980 met 80 stafleden, welk aantal een jaar later was gedaald tot 47. Medio 1983 bedroeg het aantal stafleden 52, waarvan 30 full-time. Een eerdere opgave die betrekking had op begin 1983 vermeldde nog een aantal van 76 stafleden, waarvan 52 full-time. Op dat tijdstip telde de Kerk volgens eigen opgave 725 leden (waarvan 320 op dat moment actief waren), terwijl het adressenbestand, waarin een ieder wordt geregistreerd die ooit een dienst van de Kerk heeft betrokken, 7000 namen omvatte.
De eerstgenoemde divisie (bestuur), in de Scientology-indeling: divisie 7, heeft altijd een centrale plaats ingenomen binnen de organisatie. Tot voor kort behoorde het Guardian's Office (GO), waar het centrum van de macht lag, ertoe. Ook nu nog maken alle leidinggevende stafleden deel uit van deze divisie. Het GO bemoeide zich weinig met de dagelijkse gang van zaken in de organisatie, doch vervulde primair de functie om de Kerk te beschermen en de weg vrij te maken voor de kerkelijke ideologie. Door middel van zijn afdeling GO-Finance was het ook verantwoordelijk voor de financiële gang van zaken binnen de Kerk. Alle financiële transacties van enig belang liepen via deze afdeling. De GO-afdeling Social Coordination hield zich bezig met het vinden van mogelijke medestanders. Van daaruit werden onder meer de activiteiten gecoördineerd op het gebied van drugshulpverlening (Narconon) en rechten van psychiatrische patiënten (Comité voor de Rechten van de Mens). Juridische kwesties, belastingzaken en gerechtelijke procedures behoorden tot de verantwoordelijkheid van de afdeling GO-Legal. Voorts was er een afdeling GO-Public Relations. De beruchtste afdeling van het GO evenwel was het zogenaamde Bureau One (B-1). Deze afdeling had tot taak inlichtingen te verzamelen en gold in wezen als de spionage-afdeling. In het verleden maakte zij bij de uitoefening van haar taak onder meer gebruik van "under-cover agents", veldwerkers die onder een aangenomen identiteit bepaalde opdrachten verrichtten. In de regel ging het daarbij omg het verkrijgen van documenten en van gegevens over personen. Om inzicht te verwerven in de werkzaamheden van als bedreigend ervaren organen dan wel invloed uit te oefenen op het functioneren van bepaalde organen, gebruikte men enige malen de methode van infiltratie. De werkgroep-Dekker biedt daarvan een voorbeeld. Van de zijde van de Kerk werd ons meegedeeld dat bij de opheffing van het GO in 1982 de functies ervan over de andere afdelingen werden verdeeld. De functie van Bureau One is voor zover het het verzamelen van inlichtingen en de bewaking van de veiligheid (onder meer het tegengaan van infiltratie) betreft overgeheveld naar departement 20 van divisie 7. Aan de spionagetaken (onder meer het zelf infiltreren van vijandig geachte organisaties) zou geen behoefte meer bestaan. Het Social Coordination-werk is organisatorisch losgemaakt van de kerkelijke hiërarchie en ondergebracht in een afzonderlijk internationaal netwerk dat onder CSI ressorteert.
Divisie 1 (communicatie) houdt zich behalve met administratieve aangelegenheden vooral bezig met de werving van personeel (daarvoor is een vaste "recruiter" aangesteld, die stelselmatig cursisten poogt te bewerken om een staffunctie te aanvaarden) en de interne rechtspraak, dat wil zeggen het corrigeren van onzuiverheden in de leer (in de Scientologyterminologie: out-tech en out-policy) bij stafleden en cursisten. Tot de taak van deze divisie behoort ook het opvangen en in het gareel brengen van opstandige of ontevreden leden (in het algemeen nadat in divisie 5 (kwalificatie) al is geprobeerd hen met zachte hand tot rede te brengen).
Divisie 2 (verspreiding) heeft tot taak mensen die net een cursus hebben afgesloten te bewegen tot het volgen van een nieuwe cursus. Daarbij worden tal van technieken gehanteerd, die blijkens de talrijke reacties van ex-leden dikwijls als pressie worden ervaren. Het vervaardigen en verspreiden van informatiemateriaal, waaronder het kwartaalblaadje van de Kerk, de nieuwe Theta, behoort ook tot de verantwoordelijkheden van deze divisie, alsmede de verkoop van boeken en E-meters. De divisie verzorgt ook de zogenaamde "central files" - de dossiers met persoonsgegevens die worden aangelegd van ieder die ooit een dienst van Scientology heeft betrokken. De central files vormen de informatiebron voor de eveneens onder deze afdeling ressorterende "letter-registrars", die de taak hebben om ieder die met de organisatie in contact is geweest te bestoken met brieven en documentatiemateriaal.
Divisie 3 (financiën) houdt de rekeningen van de leden bij en behartigt de financiële zaken. Zij werd volledig beheerst door het GO en viel onder het toezicht van de assistant-guardian finance. De belangstelling van het GO gold met name de solvabiliteit van de organisatie.
Divisie 4 (dienstverlening ofte wel "technical") draagt de verantwoording voor de cursussen en het auditeren, met uitzondering van de introductiecursussen die onder divisie 6, publieke betrekkingen, vallen. Binnen deze divisie fungeren case-supervisors die belast zijn met het toezicht op en de begeleiding van cursisten. In de "major course room" zijn doorgaans 1 of 2 supervisors aanwezig. Het auditeren wordt in aparte ruimten gedaan door auditors, die onder de administratieve leiding staan van de director of processing, die weer ondergeschikt is aan de Tech-secretary.
Divisie 5 (kwalificatie ofte wel "quai") verzorgt de stafopleidingen en bepaalde typen cursussen, de zogenaamde internships. Mensen die problemen geven of kritiek hebben worden in eerste instantie hier opgevangen. Via gesprekken wordt geprobeerd een oplossing te vinden. Lukt dat niet, dan wordt de "ethics"-afdeling (divisie 1) ingeschakeld. Op deze wijze tracht men afwijkende denkbeelden, kritische geluiden en opstandig gedrag in een zo vroeg mogelijk stadium en zo effectief mogelijk te isoleren en uit de weg te ruimen. Het is ook deze afdeling die zich intensief bezighoudt met mensen die overwegen of hebben besloten om de organisatie te verlaten.
Divisie 6 (publieke betrekkingen ofte wel "distribution") tenslotte vangt de mensen op die voor het eerst met de organisatie in aanraking komen. Zij is belast met het afnemen en evalueren van de persoonlijkheidstest, verzorgt de eenvoudige introductiecursussen en belegt tevens op gezette tijden bijeenkomsten voor field staff members (waarover later) en de wekelijkse kerkdienst.
Positieve eisen waaraan aspirant-stafleden moeten voldoen zijn er maar weinig. Auditors moeten een IQ van minimaal 120 hebben. Voor andere functies trekt men graag mensen aan, die door baan of opleiding voor bepaalde taken zijn toegerust. Negatieve eisen zijn er in groteren getale: men mag onder meer geen specifieke psychiatrische behandelingen hebben ondergaan of opgenomen zijn geweest in een psychiatrische inrichting, geen strafblad hebben of worden gezocht door de politie, nimmer belastende verklaringen tegen Scientology hebben afgelegd of acties tegen de organisatie hebben ondernomen en geen grote schulden hebben. Men dient daartoe een schriftelijke verklaring af te leggen, zij het dat het auditeren een zodanige controle op verstrekte informatie mogelijk maakt dat in feite sprake is van een continu selectieproces. De organisatie heeft het voor leden aantrekkelijk gemaakt om staflid te worden. Niet door de rechtspositie die zwak is, de verdiensten die zeer karig zijn of de werktijden die zeer lang zijn, maar wel door stafleden in staat te stellen gratis of tegen sterk gereduceerde tarieven cursussen en trainingen te volgen. Is men derhalve gemotiveerd of voelt men zich anderszins gedrongen om aan verdere cursussen en trainingen deel te nemen, dan is het financieel aantrekkelijk om dat te doen als staflid. Voor de organisatie snijdt het mes bovendien aan twee kanten, doordat van elk nieuw staflid de verklaring wordt verlangd dat hij bij het voortijdig verlaten van de staf of door het uitlokken van tegen hem gerichte disciplinaire maatregelen de volle waarde van de in zijn periode als staflid genoten diensten verschuldigd zal worden. De daarmee in het vooruitzicht gestelde financiële verplichting kan hoog oplopen en aldus een grote belemmering vormen om op de indiensttreding terug te komen. Stafleden tekenen bij hun indiensttreding bij de SKA een contract, getiteld verklaring van toetreding. Daarmee verklaart men zich onvoorwaardelijk "als lid van een religieuze Orde" gebonden aan de administratieve, geestelijke, morele en ethische beleidslijnen, regels, normen en praktijken van de SKA. Voorts vrijwaart men de Kerk van elke eis of actie, voortkomend uit zijn relatie met de Kerk. Men verbindt zich voor een periode van 2,5 of 5 jaren.
Volgens het contract staat daar tegenover, dat de Kerk "bepaalde onmisbare zaken zal leveren, namelijk een wekelijkse vergoeding, en voor bepaalde medewerkers onderdak en voeding tijdens de dagen dat zij activiteiten of zendingen uitvoeren". "De levering van deze onmisbare zaken", zo volgt daarop, "geeft de intentie van de Kerk weer om een omgeving te scheppen die passend is voor de ontplooiing van het geestelijk en religieus bewustzijn van de medewerkers". Ter voorkoming van misverstand zij vermeld, dat de wekelijkse vergoeding van stafleden, afhankelijk van hun positie, alsmede van de ontvangsten van de Kerk, in het algemeen varieert van f40 tot f100.
Stafleden maken, voor zover niet part-time werkzaam, lange dagen. Zes dagen per week werken zij, met onderbrekingen voor middag- en avondpauze, van 9.00 uur tot 22.00 uur. Twee-en-een-half uur per dag wijdt men aan studie, ten einde zich voor zijn post te bekwamen. De opleidingen voor de verschillende functies verzorgt de Kerk zelf. Zoals uit de beschrijving van de organisatie moge blijken, gaat het daarbij veelal om organisatorische en administratieve functies. Tweederde deel van de staf is in dergelijke functies werkzaam. De overigen functioneren in de programma's voor geestelijke begeleiding (auditeren) en trainingen. Voor deze categorie geldt dat men kan auditeren en cursussen kan geven tot aan het niveau dat men zelf op dit gebied heeft bereikt. De opleiding voor geestelijk begeleider (auditor) vergt gemiddeld anderhalf à twee jaar en wordt afgesloten met een examen, waaraan een certificaat is verbonden.
In de dagelijkse werkzaamheden van stafleden spelen statistieken een grote rol. Voor nagenoeg alle functies gelden per functie en per afdeling wekelijkse produktienormen, die centraal worden aangelegd. Aan deze normen is een stelsel van straffen en beloningen verbonden. De samenstelling van de staf is aan veelvuldige wisselingen onderhevig. Sommige stafleden worden naar andere functies overgeplaatst, beëindigen hun betrekking of worden verwijderd. Anderen vertrekken naar Scientology-centra in het buitenland of buitenlandse scientologen verblijven enige tijd op uitieenbasis als staflid in Amsterdam.
De stafleden wonen op zich zelf en werken in het grote (gehuurde) kantoorpand, waarover de organisatie de beschikking heeft, aan de Amsterdamse Nieuwe Zijds Voorburgwal. Voor één categorie stafleden is dat laatste anders, namelijk de field staff members (FSM's). Deze maken geen onderdeel uit van de eigenlijke staf van de organisatie, doch functioneren zelfstandig "in het veld". Hun taak ligt in de verbreiding van Scientology en de ledenwerving. Het gaat hier in de regel om cursisten die, doordat ze in hun eigen woonplaats blijven wonen, als een vooruitgeschoven post voor de organisatie kunnen dienen. Zij ontvangen enige ondersteuning vanuit divisi 6, publieke betrekkingen, vooral in "verkooptechniek". Aan hun benoeming tot FSM (volgens de organisatie wordt geen contract gemaakt) ontlenen zij recht op een deel van de bedragen die de door hen aangebrachte mensen besteden aan cursussen en auditeren (10% resp. 15%).
Het voorlopige einddoel dat elke beginnende scientoloog wordt voorgehouden is "clear" te worden. Dat doel dient stapje voor stapje te worden bereikt. Globaal aangeduid openen zich daartoe twee wegen, die bij voorkeur tegelijk worden bewandeld, te weten de weg van training en de weg van processing.
Training is erop gericht om de cursist kennis en vaardigheden bij te brengen, die in de praktijk kunnen worden toegepast, zowel op hem zelf als op anderen. Centraal daarin staat het bereiken van niveaus (van 0 tot en met IV). Zo heeft de niveau 1-cursus betrekking op menselijke problemen, de niveau 11-cursus op menselijke tekortkomingen en de manier om daarin soelaas te bieden, enz. De methodiek in deze cursussen is co-auditing, dat wil zeggen auditeren onder toezicht met een partner, die in wezen als studie-object dient en die men zelf moet aandragen. Het cursusaanbod omvat daarnaast tal van andere cursussen, die meestal gericht zijn op het praktische functioneren van de cursisten, zoals bijvoorbeeld de cursus Student Hat (kosten f1642; bedoeld om te leren studeren) of de Mini Word ciearing Course (kosten: f 1705; een techniek tot "woord-verheidering", ter vergroting van de vaardigheid in het lezen en begrijpen van schriftelijke teksten). Vermelding verdient ook de Minister's Course (cursus voor geestelijke; kosten: f1679), die aan mensen die verder ten minste één co-auditeercursus hebben gevolgd de status geeft van geestelijke van de Kerk, onder meer bevoegd om kerkelijke ceremoniën te leiden. Heeft men uiteindelijk niveau IV bereikt, dan is het doel echter nog niet bereikt, omdat dan nog enige cursussen voor gevorderden wachten: de Saint Hili Special Briefing cursus en een Solo Auditor's cursus. Voor deze laatste cursussen kan men niet in Amsterdam terecht (in het jargon: een gewone Class IV kerk) doch, wat West-Europa betreft, alleen in East-Grinstead en Kopenhagen. De organisatie noemt deze weg naar het bereiken van de verlichting weliswaar de goedkoopste, doch eer het eindpunt is bereikt, is men wel enkele jaren verder en duizenden guldens armer.
Processing, de andere weg om tot verlichting te geraken, heeft een andere invalshoek dan training, gericht als dit is op de individu. Ook deze methode omvat tal van afzonderlijke cursussen, gestructureerd naar niveaus, maar het gaat hier om het ontvangen van auditing, het geauditeerd worden door een auditor die al ten minste het niveau heeft bereikt waarop de cursus is gericht. Niveau IV is bereikbaar in Amsterdam; de meer gevorderde cursussen worden gegeven in East-Grinstead en Kopenhagen. Auditing wordt in de regel gegeven in cursusbiokken van 12,5 uur (de dagelijkse sessies duren gemiddeld 2,5 tot 5 uren). De kosten van een dergelijk blok zijn f7093.
Eenmaal "clear" geworden, behoeft de scientoloog geenszins de arbeid aan zijn ontwikkeling te staken. De organisatie zal hem aansporen om zich met het bereikte resultaat niet tevreden te stellen, doch op weg te gaan naar nog hogere regionen van spiritueel bewustzijn. Hier komen de acht "dynamics" weer om de hoek kijken, die in de beschrijving van de theorie al aan de orde zijn geweest. Clear zijn betekent in dat verband de volledige beheersing hebben gerealiseerd van zijn eigen leven ofte wel van de eerste dynamic, de drang tot persoonlijke overleving. De resterende zeven dynamics bieden echter nog een vrijwel onuitputtelijke bron voor vervolgstudie. Het einddoel dat aan de "clear" wordt voorgehouden, is de staat van Operating Thetan (OT), dat wil zeggen iemand die alle acht dynamics beheerst. De OT-cursussen 1 tot en met VIII worden verzorgd door de Advanced Organizations (Los Angeles en Kopenhagen). De inhoud ervan en het gebruikte materiaal dragen het stempel vertrouwelijk, omdat, aldus de organisatie, "een deel van dit hoogwaardige materiaal niet zou zijn te begrijpen". Het zou gevaarlijk zijn dit vrij te geven voor onbevoegden.
Het auditeren neemt onmiskenbaar een belangrijke plaats in in de cursusactiviteiten van Scientology. De praktijk van auditing wordt ondersteund door een tweetal instrumenten, waaraan wij enige aandacht willen schenken: de E-meter en de dossiers.
De E-meter is een instrument, dat beoogt de auditor een scherper zicht te bieden op de psychische toestand van de geauditeerde en de veranderingen die zich daarin voordoen. De geauditeerde heeft in beide handen een blikje, dat verbonden is met een elektronisch apparaatje met een wijzerplaat. De blikjes dienen als polen waartussen een zwakstroompje loopt dat de huidweerstand meet. Veranderingen daarin komen tot uitdrukking door het uitslaan van de naald op de wijzerplaat. De autonome (onbeheersbare) lichamelijke reactie waarop het apparaat reageert, stelt de auditor in staat als het ware met een vergrootglas het effect van een bepaalde vraag dan wel het opgewekte reactiepatroon bij de geauditeerde waar te nemen. Mede aan de hand daarvan stelt hij vast waar in de geest zich problemen aftekenen en waar niet.
De bevindingen van de auditor uit de auditing-sessies worden altijd schriftelijk vastgelegd in een dossier over de geauditeerde, de zogenaamde pc (pre-clear)-folder. Hoewel dit dossier geenszins het enige is dat over een cursist wordt aangelegd (er zijn daarnaast nog een studentendossier, waarin de vorderingen van de cursist worden bijgehouden, een financieel dossier, waarin de schulden en betalingen worden geregistreerd, en een ethics-dossier, waarin corrigerende maatregelen worden vermeld) is het wel het dossier dat in het algemeen de meest vertrouwelijke gegevens bevat. Met behulp van de pc-folder kunnen de auditor en de supervisor het auditing-proces volgen en kan zo nodig na verloop van tijd de draad weer worden opgepakt. Het is om die reden, aldus de Kerk, dat dit dossier wordt bijgehouden en nimmer vernietigd. Ook daarom staat men het dossier zeer ongaarne af indien het door een vertrekkende cursist wordt opgevraagd; hij zou immers ooit nog eens kunnen terugkeren. Kennisneming van het dossier door de cursist acht men trouwens hoegenaamd weinig wenselijk, blijvend. Zo is in zekere zin de cirkel weer gesloten: dianetics, aan de basis van scientology, nooit geheel weggeweest, nu weer in ere hersteld en wellicht de Kerk alsnog de groei-impuls gevend waarnaar men uitziet. Bovendien is na verkregen toestemming van Hubbard, net als in de eerste jaren, dianetics-auditing weer mogelijk zonder toepassing van de E-meter. Inmiddels worden momenteel in een tiental plaatsen in ons land dianeticssessies gehouden. De coördinatie en de public relations waren eerst in handen van het bureau sociale coördinatie van de SKA, maar vallen nu onder divisie 6. De scientologen die de vestigingen leiden, hebben in de regel de status van field staff member. Zij behoeven toestemming van de Kerk (in feite het Religious Technology Centre, dat de juridische eigenaar is) tot het publieke gebruik van het gedeponeerde handelsmerk dianetics. De inkomsten uit de dianetics-sessies (f50 tot f75 per sessie) zouden niet naar de Kerk toevloeien. Wel hoopt deze op indirecte wijze aan de sessies te verdienen wanneer geauditeerden zich voor voortgezette training tot haar wenden. Als FSM hebben de dianetics-auditors een geldelijk belang om hun cliënten in die richting te bewegen.
Kent de Kerk functionarissen die tot taak hebben cursisten te bewegen tot het volgen van nieuwe cursussen, evenzeer beschikt zij over functionarissen, wier taak het is om cursisten die de wens te kennen hebben gegeven met Scientology te stoppen tot andere gedachten te brengen en cursisten die gestopt zijn terug te brengen. De Kerk heeft formeel gelijk wanneer zij stelt dat cursisten op eik moment hun activiteiten binnen Scientology kunnen beëindigen. In de praktijk, zo blijkt uit vele reacties, worden de pogingen die zij in het werk stelt om de cursisten te behouden vaak als opdringerig en hinderlijk ervaren. Velen worden gedurende lange tijd achtervolgd met documentatiemateriaal, met brieven, met telefoontjes, kortom met allerlei manieren om het verloren contact te herstellen. Hoe hardnekkig de SKA daarin kan zijn, moge onder meer blijken uit het feit dat zij, ten einde het gewijzigde adres van ex-cursisten te achterhalen, inlichtingen omtrent de nieuwe verblijfplaats vraagt uit de gemeentelijke bevolkings- en verblijfsregisters. Dergelijke verzoeken, waarbij de SKA zich pleegt te beroepen op haar zelf aangenomen status van kerkgenootschap, zijn in het verleden door tal van gemeenten gehonoreerd. Blijkens mededelingen van de SKA gaat het daarbij vooral om degenen die ooit een boek kochten, maar verhuisden zonder een adreswijziging door te geven aan de SKA. Wij zullen op dit aspect later in dit verslag in algemener zin terugkomen.
Relatief het dichtst bij de trainingen en geestelijke begeleiding van Scientology staat de drugshulpverlening die de organisatie verzorgt via de stichting Narconon. Het programma dat Narconon aanbiedt omvat een drietal onderdelen: lichamelijk afkicken, ontgifting van het lichaam en geestelijk afkicken. Het eerste onderdeel vergt gemiddeld 3 tot 7 dagen. In die tijd gebruikt de verslaafde geen drugs en eet hij volgens een aangepast dieet met grote hoeveelheden vitaminen en mineralen. Hij wordt ter zijde gestaan door een vaste begeleider, die het ontwenningsproces draaglijk probeert te maken. In de tweede fase, die circa 3 weken duurt, moet het lichaam van giften worden ontdaan met behulp van een programma dat in het voorgaande al de revue is gepasseerd als de "reinigings-rundown". Het laatste onderdeel van het programma dient ertoe de verslaafde, die nu clean is, geestelijkweerop hetgoede padte brengen. Communiceren en confrontatie zijn hier de trefwoorden en de toegepaste technieken vertonen opnieuw een sterke gelijkenis met trainingen van de Scientology Kerk. In dit stadium kunnen ook oefeningen worden gegeven, gericht op het hervinden van een zinvolle maatschappelijke bezigheid. Zo dient bij voorbeeld de Scientologycursus Student Hat om de basis te leggen voor het (her)aanvangen van een studie. Het Narcononprogramma is ontstaan in de Verenigde Staten, waar het op basisvan particuliere initiatief toepassing vond in enige gevangenissen.
In de jaren '70 ontstonden in verscheidene landen Narconon-centra, waar drugsverslaafden gedurende het doorlopen van het programma (in totaal 4 maanden) intern verbleven. Hoewel in ons land reeds een tijd lang een Stichting Narconon Nederland bestond (opgericht door de SKA), ging pas in 1982 een hulpverleningsprogramma van start. De aanvankelijke opzet om in de 4 grote steden centra op te richten, bleek echter weldra te ambitieus. Alleen de vestiging in Amsterdam was vooralsnog levensvatbaar. In 1982 maakten volgens opgave van de SKA 26 verslaafden een begin met het programma. Daarvan zouden 7 het programma hebben afgemaakt en nu nog clean zijn. De omstandigheden waaronder het project functioneert lijken tamelijk ongunstig, omdat er weinig gelegenheid is om deelnemers intern te huisvesten en met verzoeken om overheidssubsidie geen resultaat werd geboekt. Van verslaafden, die inkomsten hebben uit een uitkering, wordt voor deelneming aan het programma een bijdrage van f30 per dag gevraagd. (Wanneer subsidie zou worden verkregen, meent men f75 per dag in rekening te moeten brengen.) De medewerkers aan het project zijn Sientology-leden, die met hun inspanningen kost en inwoning verdienen. Men beoogt om te zijner tijd ex-gebruikers - die niet per se scientoloog hoeven te zijn - in de staf op te nemen.
Met de SKA bestaat een nauwe relatie, welke is geformaliseerd in een overeenkomst tussen de SKA en de Stichting Narconon Nederland. Krachtens deze overeenkomst staat de SKA (het bureau sociale coördinatie) Narconon met raad en daad ter zijde; de Kerk staat Narconon toe de drugshulpverleningstechnieken ontwikkeld door Hubbard te gebruiken, kan "geschikte voorstellen en corrigerende adviezen" aan Narconon geven, stelt kantoorfaciliteiten ter beschikking en werkt verder actief mee om Narconons doelstellingen te verwezenlijken. De kosten die daartoe door de SKA worden gemaakt worden op declaratie door Narconon vergoed.
Zoals Narconon in tal van landen een nevenactiviteit van de Scientology Kerk is, zo is ook in vrijwel alle landen waar zij gevestigd is een nauw gelieerde organisatie actief, die haar aandacht richt op de rechten van psychiatrische patiënten. In Nederland heet deze organisatie het Nederlands Comité voor de Rechten van de Mens. Het Comité heeft sedert zijn oprichting enkele jaren geleden getracht door publikaties zijn opvattingen over te dragen over bestaande misstanden in de (instituuts)psychiatrie. In het bijzonder richt het zijn pijlen op bepaalde vormen van dwangbehandeling, psycho-chirurgie en medicinale behandeling. In zijn strijd voor de rechten van de psychiatrische patiënt manifesteert zich de afkeer van de Scientology Kerk van de "traditionele" psychiatrie (een afkeer die gezien de talrijke controverses tussen organisaties op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg en Scientology wederzijds mag worden genoemd). Met name die achtergrond heeft het Comité in het vaarwater van de antipsychiatrie gebracht. Hoewel ook niet-scientologen lid van het Comité kunnen zijn, bestaat er een nauwe relatie tussen het Comité en de SKA. De contacten lopen via het bureau sociale coördinatie van de Kerk en omvatten onder meer de verschaffing van financiële en administratieve middelen.
Andere nevenactiviteiten waaraan de Scientology Kerk in diverse landen aandacht schenkt (zoals onderwijs en privacy-bescherming) worden in ons land vooralsnog niet in organisatorisch verband ontwikkeld.
De tarieven voor trainingen en geestelijke begeleiding worden centraal voor alle kerken vastgesteld. Er zijn periodes waarin deze tarieven maandelijks met 5% worden verhoogd, volgens de Kerk enerzijds om cursisten aan te sporen om cursussen vooruit te boeken en anderzijds op grond van berekeningen van de internationale organisatie van de hoeveelheid geld die nodig is om de organisatie draaiende te houden. In hoeverre deze prikkel nog werkt bij de huidige hoogte van de tarieven is ons niet bekend, maar het wil ons voorkomen dat men toch wel moet denken dat vanwege het ontbreken van een werkelijk alternatief de prijselasticiteit van Scientology-cursussen schier nul is. Laten wij ter illustratie de tarieven vermelden van enige belangrijke cursussen uit het Scientology-pakket per december 1983, met tussen haakjes ter vergelijking toegevoegd de tarieven in 1980: Student Hat: f1642 (440), Auditor-opleiding niveaus I-IV, per niveau: f4265 (730), Ministers course (opleiding voor geestelijke): f1679 (590), 12112 uur uur Auditing: f7093 (1830), Purification Rundown: f5117 (1460). Enkele eenvoudige cursussen uitgezonderd liggen de tarieven van de cursussen nu boven de f1000. Degene die zich voor een trainingscursus of auditing inschrijft kan volgens het inschrijvingsformulier desgewenst binnen 3 maanden na afloop het grootste deel van zijn geld terugvorderen. Een dergelijke vordering wordt beoordeeld door een Raad van Onderzoek in Eisen tot Vergoeding (Claims Verification Board). Hoewel ons gevallen bekend zijn waarin door de Kerk tot terugbetaling werd overgegaan (met name wanneer cursussen of auditing niet waren afgemaakt), is ons uit verscheidene mededelingen ook gebleken dat terugvorderen in de praktijk heel wat anders is dan terugkrijgen. Het beleid van de Kerk ter zake is vastgelegd in een tweetal "policy directives" die gedetailleerd aangeven onder welke voorwaarden tot terugbetaling kan worden overgegaan. Die procedure is zo ingewikkeld en omslachtig - en bovendien voor mensen, die ontevreden zijn met de geboden diensten en dus in een enigszins gespannen verhouding met de Kerk staan, door haar inhoud zo ontmoedigend - dat het begrijpelijk is dat het beeld is ontstaan dat de Kerk slechts sporadisch tot terugbetaling overgaat. De al gememoreerde omstandigheid dat 1981 voor de SKA geen gunstig jaar was, komt ook tot uitdrukking in de hoogte van de uitgaven in dat jaar. Deze bedroegen f1 130 000, waarmee zij de inkomsten met ruim een half miljoen overtroffen. Tot de hoogste uitgavencategorieën behoorden vergoedingen aan stafleden (2 ton), inkoop van boeken, enz. - betaald aan het Scientology-bedrijf New Era Publications in Kopenhagen - (1 ton), rechtsbijstand (1 ton) en huur en verzekering gebouw (f 167000). Andere opvallende posten waren: "zendingsuitgaven" (f84000) - dat wil zeggen kosten van stafleden van andere kerken die voor enige tijd in Amsterdam waren gestationeerd voor het geven van speciale cursusen of auditing dan wel om de Kerk op organisatorisch gebied "bijstand" te verlenen-, training van stafleden die deelnamen aan cursussen en auditing in het buitenland, en de administratieve bijdragen aan de Moederkerk (f35 000). Over die laatste post kan worden opgemerkt dat de nationale kerken vanouds een deel van hun inkomsten afstaan aan de internationale organisatie, daarmee bijdragend in de overhead-kosten van het beleid. Tegenwoordig bedraagt die bijdrage een wisselend percentage (vroeger 20% vast) van de netto-ontvangsten (bruto-inkomsten verminderd met een aantal kosten-posten). Mededelingen van de SKA wekken de indruk dat de huidigefinanciële relatie tussen de kerken onderling enigszins verward is. Enerzijds werden door de SKA vaste percentages van de ontvangsten aan de centrale organisatie afgedragen, anderzijds werden aan de SKA door hiërarchisch hogere kerken regelmatig specifieke rekeningen gepresenteerd voor geleverde diensten. Aldus is er een rekening-courantverhouding ontstaan, die, aldus de SKA, het zicht op de precieze financiële situatie bemoeilijkt; omdat andere nationale kerken in dezelfde omstandigheid zouden verkeren en het resutaat zou zijn dat de internationale organisatie langzamerhand een enorm financieel tekort heeft vanwege de uitstaande vorderingen, vindt momenteel een onderzoek op internationaal niveau plaats, waarin de oude rekeningen opnieuw worden bekeken en dat moet leiden tot sanering van de totale financiële huishouding van de Scientology Kerk.
Het exploitatietekort dat zich in 1981 aftekende was in die zin niet nieuw voor de SKA, dat ook in voorgaande jaren al verlies was geleden. De balans per 1 januari 1982 laat dan ook een tekort zien van bijna f1 min. De verhouding tussen vlottende activa en passiva op de balans laat zien dat de SKA bijna f1 min. op de bank heeft staan (een bedrag overigens waarop de fiscus conservator beslag heeft doen leggen in verband met belastingschulden), doch daartegenover schulden heeft aan de internationale organisatie tot een bedrag van f1 154000 en voorts voor f1,5 min. aan vooruitbetalingen heeft ontvangen voor nog te leveren diensten (eind 1983 zou de postvooruitbetalingen zijn geslonken tot 0,75 min.). De eerstvermelde post zal, naar mag worden aangenomen, worden betrokken bij de in gang gezette schuldsaneringsoperatie.
Over de tweede post verkeren wij echter in onzekerheid. Alle vooruitbetalingen voor trainingscursussen en auditing worden onder deze post geboekt en verdwijnen daaruit weer wanneer de desbetreffende diensten zijn verleend. De hoogte van het bedrag houdt in, dat het totaal aan cursussen en auditing die wel zijn betaald maar nog niet zijn geleverd het viervoud is van de feitelijk geleverde diensten in 1981. Dat kan worden verklaard, aldus de SKA, doordat deze post niet alleen het totaal aan vooruitbetalingen in 1981 omvat maar ook de vooruitbetalingen uit voorgaande jaren.
Een vergelijking met de jaaromzetvan 1981 geeftgrond aan hetvermoeden dat dat laatste element van het bedrag verreweg het grootste is, hetgeen kan betekenen dat het hier wel eens zou kunnen gaan om een in de loop van de jaren geaccumuleerd bedrag aan betalingen waarvoor generlei dienst meer zal worden gevraagd en geleverd. De vraag die zich dan aandient is waar deze gelden op de winst- en verliesrekening verschijnen
De voorzichtige conclusie die wij tevens hieraan menen te mogen verbinden is, dat de financiële positie van de SKA ietwat minder ongunstig zou kunnen zijn dan de balans doet voorkomen. Daarmee zouden ook de stellige uitspraken van de SKA op een vraag onzerzijds verklaard kunnen worden, dat de financiële vooruitzichten van de Kerk goed zijn en dat er een structureel evenwicht bestaat tussen de inkomsten en uitgaven van de Kerk. In hoeverre de huidige financiële situatie werkelijk reden tot optimisme biedt, lijkt ons overigens wel aan enige twijfel onderhevig, wanneer het fiscale aspect, waaraan wij tot slot van onze financiële beschouwing enige aandacht willen schenken, in aanmerking wordt genomen. Het gaat dan niet om de loonbelasting, waarover sinds 1 januari 1980 duidelijkheid bestaat, doordat per die datum met instemming van de SKA de relatie tussen de Kerk en de stafleden als een dienstbetrekking wordt beschouwd, waarbij loonbelasting wordt ingehouden, maar om de omzetbelasting. Eind 1980 verschenen berichten in de pers dat aan de SKA aanslagen omzetbelasting waren opgelegd tot een bedrag van f10 min. Die berichten klopten: de inspectie indirecte belastingen te Amsterdam had in gegevens, verstrekt door de VARA-ombudsman, aanleiding gezien ambtshalve aanslagen op te leggen over de periode 1975-1980 tot een bedrag van f5 min., verhoogd met 100%. Wij hebben ons dienaangaande ter verkrijging van nadere informatie tot de staatssecretaris van Financiën gewend. Zonder de vertrouwelijkheid van de verstrekte gegevens geweld aan te doen (hetgeen mede mogelijk is doordat in een later stadium ook van de belastingplichtige zelf informatie werd ontvangen) kunnen wij daarover het volgende meedelen. Na het opleggen van de aanslagen is door de belastingdienst een onderzoek ingesteld in de administratie van de SKA. Dat onderzoek leidde tot verlaging van de aanslagen tot ruim f1,3 min. onder handhaving van de verhoging met 100%. Daartegen is door de SKA in beroep gegaan bij het Hof te Amsterdam, dat op dit moment nog geen uitspraak heeft gedaan. Afgezien van de grondslag waarop de aanslag berust, zal het Hof zich een oordeel moeten vormen over de juistheid van de heffing van omzetbelasting. Gegeven dit feit achten wij het gepast thans op deze aangelegenheid niet verder in te gaan.
Ten aanzien van ons verzoek om inlichtingen betreffende het beleid van de belastingdienst inzake de SKA stelde de staatssecretaris van Financiën zich aanvankelijk op het standpunt dat het merendeel van de gestelde vragen niet zou kunnen worden beantwoord zonder schending van de in artikel 67 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (AWR) neergelegde geheimhoudingsplicht. Van de zijde van de subcommissie is daarop gereageerd met een uitvoerige uiteenzetting, waaraan op deze plaats het volgende citaat zij ontleend:
"In haar brief van 3 juni 1981 heeft de subcommissie er geen twijfel over laten bestaan, dat zij zich bewust is van deze geheimhoudingsplicht en meent dat een beroep daarop op zich zelf gerechtvaardigd is wanneer gegevens betreffende een bepaalde belastingplichtige worden gevraagd. Of in dit geval niet al te gemakkelijk een beroep op deze bepaling is gedaan waagt zij nochtans te betwijfelen. Deelt u niet de mening, zo zou zij willen vragen, dat de ruime geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 AWR enerzijds weliswaar geboden is door de aard van de te verstrekken gegevens en het belang dient van de belastingplichtige en van de met een richtige belastingheffing belaste belastingdienst, doch anderzijds juist gegeven zijn veelomvattendheid niet op een andere wijze en tot andere doeleinden behoort te worden gebruikt dan door de wetgever is beoogd? Zou de waarde van deze bepaling niet ten onrechte gevaar lopen te worden ondergraven, indien deze al te lichtvaardig van toepassing zou worden verklaard op verzoeken om inlichtingen over de belastingheffing en zo het zicht op het beleid van de belastingdienst zou kunnen bemoeilijken? Heeft u, die bevoegd bent tot het verlenen van ontheffing van het verbod in het eerste lid van artikel 67 AWR, bij de beantwoording van de brief van de subcommissie het belang dat is gediend met het desgevraagd (eventueel vertrouwelijk) overleggen van gegevens aan een commissie uit de volksvertegenwoordiging tegen het belang dat de geheimhoudingsplicht beoogt te dienen afgewogen? Dit te meer, daar het de subcommissie zoals vermeld in haar brief van 3 juni 1981 vooral te doen is om het verwerven van inzicht in het beleid dat de belastingdienst in de praktijk jegens bepaalde organisaties heeft gevoerd en voert."
Op dat laatste aspect wordt in het vervolg van de brief een uitvoerige toelichting gegeven. De volledige brief van 25 november 1981 ligt ter inzage op het secretariaat. Op 8 maart 1982 antwoordde de staatssecretaris van Financiën onder meer als volgt:
"Ik heb gemeend te moeten bezien of in het onderwerpelijke geval, gelet op het in laatstbedoeide brief door u uitvoerig uiteengezette publieke belang dat met het door u ingestelde onderzoek naar de activiteiten van sekten is gemoeid, voldoende aanleiding bestaat om ter zake alsnog over te gaan tot opheffing van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid van vorengenoemd artikel.
Na ampele overwegingen heb ik besloten dat de belangen welke in het algemeen zijn verbonden aan een strikte handhaving van de geheimhouding in fiscale zaken in het onderwerpelijke geval voor zoveel nodig dienen te wijken voor het met uw onderzoek gemoeide publieke belang.
Gelet evenwel op de belangen welke zijn verbonden aan een strikte handhaving van de geheimhouding in fiscale zaken, zal ik het op hoge prijs stellen indien de hieronder met toepassing van het tweede lid van artikel 67 van de Algemene Wet rijksbelastingen aan u verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld en niet verder wordt gebruikt dan om inzicht te krijgen in het beleid dat de belastingdienst in de praktijk jegens bepaalde organisaties voert en heeft gevoerd.
Openbaarmaking van door mij verstrekte persoonsgerichte informatie is daarvoor naar het mij voorkomt niet noodzakelijk."
In dit verband is vermeldenswaard dat de Scientology Kerk zelf een procedure aanhangig maakte op grond van de Wet openbaarheid van bestuur om inzage te krijgen in de gegevens berustend bij het ministerie van Financiën en de inspecteur der indirecte belastingen te Amsterdam, op basis waarvan de aanslag was opgelegd. Op 16 januari 1984 oordeelde de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State dat het departement zich tegenover de belastingplichtige ten onrechte beriep op de geheimhoudingsplicht neergelegd in artikel 67 AWR. Naar de mening van de Afdeling heeft deze bepaling geen betrekking op het bekend maken aan de contribuabele zelf van gegevens die uitsluitend de persoon of de zaken van de contribuabele betreffen.
Tot onze verrassing kwam de SKA enige tijd later, in april 1982, op het eerder ingenomen standpunt terug. Hoewel zij haar aanvankelijke bedenkingen tegen een onderzoek als dit had behouden - "de ervaring, mede gebaseerd op ervaringen vanuit het buitenland, heeft ons geleerd om voorzichtig om te springen met onderzoekslust van parlementsleden" gaf zij te kennen enig vertrouwen te hebben gekregen in onze intenties. De realiteitszin doet ons daaraan toevoegen dat de beslissing van de SKA natuurlijk ook het produkt was van een afweging van voors en tegens. Kennelijk had zij ingezien dat haar halsstarrige houding tegenover het onderzoek haar uiteindelijk meer kwaad dan goed zou doen. In dit verband mag ook worden herinnerd aan de beleidswijzigingen, die zich eind 1981 in de internationale organisatie hadden voorgedaan. Het verlaten van de ingesleten confrontatiepolitiek ten gunste van een vriendelijker bejegening van de omringende maatschappij zal naar wij aannemen eveneens ruimte hebben geschapen voor een soepeler benadering van onze werkzaamheid. Hoe dan ook, de nieuwe opstelling van de SKA bood ons in het bijzonder gelegenheid de waarde van het verzamelde materiaal over Scientologoy te testen en leemten in onze kennis op te vullen. Aan de Kerk werden in diverse instanties vele tientallen schriftelijke vragen voorgelegd, terwijl voorts enkele diepgaande mondelinge gedachtenwisselingen plaatsvonden. Niettegenstaande niet alle, vaak kritische vragen een helder en exact antwoord kregen, zijn wij toch over het geheel genomen niet ontevreden over de wijze waarop de SKA ons medewerking heeft verleend. Dat het daarbij soms tot kleine incidenten kwam, vermag aan die totaalindruk niet af te doen.
Zoals uit onze uiteenzetting moge blijken, beduidt onze opvatting over de houding van de SKA niet dat het beleid van de Scientology Kerk evenzo zou worden gewaardeerd. Weliswaar achten wij de beleidswijziging, zoals is aangekondigd en hopelijk ook in de praktijk wordt gebracht, een stap in de goede richting, doch er blijft naar ons oordeel voldoende aanleiding tot het plaatsen van kritische kanttekeningen. Aan het einde van de jaren '60 - wij hebben er eerder in onze uiteenzetting op geattendeerd - toonde de Kerk zich gevoelig voor de druk van de publieke opinie om enkele als kwalijk beoordeelde praktijken af te schaffen. Wij durven de stelling aan dat de veranderingen die toen in het beleid werden doorgevoerd vooral optische maatregelen waren die geen werkelijke beleidswijzigingen inhielden. De latere gang van zaken rond het Guardian's Office moge dat onderstrepen. Wellicht beoogt de Kerk nu haar beleid wel degelijk op een nieuwe leest te schoeien - de tijd zal het leren. Zo dat het geval is, dan kan zij wellicht haar voordeel doen met de voorzichtige suggesties waarmee wij in het navolgende enige kritische opmerkingen gepaard laten gaan. Zou zij dat oogmerk echter niet hebben, dan moet het haar niet verbazen indien het aangekondigde nieuwe beleid niet toereikend zou zijn om de naam van de Scientology Kerk in de publieke opinie werkelijk te ontdoen van haar negatieve klank.
In deze beschouwing zullen wij achtereenvolgens aandacht schenken aan het karakter van de organisatie en haar opvattingen, alsmede aan enige aspecten van de activiteiten die zij ontplooit. De inhoud van de opvattingen zullen wij daarentegen onbesproken laten.
De uiterlijke verschijningsvorm van de Scientology Kerk is onmiskenbaar die van een strak gereglementeerde, hiërarchisch opgebouwde organisatie. Het beleid wordt bepaald vanuit het hoofdkwartier in Los Angeles en delegatie van bevoegdheden aan regionale, nationale en lokale instanties betreft voornamelijk de beleidsuitvoering. En zelfs die is omgeven met een netwerk van voorschriften en sturings- en controlemechanismen. De SKA heeft ons in dit verband voorgehouden dat er voor de nationale kerken voldoende ruimte is om naar eigen goeddunken te handelen. Wij voegen daaraan toe: zolang men blijft binnen het kader van de officiële "policy". Dit vastgestelde beleid is echter dermate veelomvattend en in veel opzichten dermate gedetailleerd, dat de werkelijke beleidsruimte ook in het licht van de gehanteerde systemen van toezicht en sancties niet anders dan gering kan zijn. De charismatische leider diejarenlang aan detop van de organisatie stond is sinds enige tijd vervangen door een tamelijk anoniem management. Op de achtergrond is Hubbard echter nog duidelijk aanwezig. Net als Maharishi in de TM-organisatie zou hij ongetwijfeld op eik moment zijn leidende positie opnieuw kunnen innemen. De positie van Hubbard wordt onderstreept door diens invloed op de vaststelling van nieuwe beleidsvoorschriften, die immers ter fiattering aan hem worden voorgelegd. Zelfs al zou de man niet meer leven, dan ontleent het huidige gezag aan deze procedure zeker een deel van zijn legitimatie. Hubbard's dood zou naar onze overtuiging dan ook niet nalaten op deze optisch zo sterke organisatie een demotiverende en desintegrerende werking te hebben.
Het uiterlijk van de Scientology-organisatie is tegelijk dat van de Kerk. Weliswaar kent zij geen specifiek godsbeeld, noch op een god gerichte rituelen en gebeden, doch wel moedigt de Kerk, aldus de SKA, iedere scientoloog aan "om zijn relatie met de Schepper te zoeken en te vinden en om te komen tot een persoonlijke realisatie omtrent de betekenis en het beeld dat hijzelf aan zijn Schepper toekent". Dergelijke woorden roepen wederom de gedachte op, die wij al ten aanzien van de TM-organisatie uitten, namelijk dat men door een element van de leer te benadrukken zijn opvattingen eik willekeurig etiket kan opplakken, van wetenschap tot en met religie. Niettemin gaan de aanspraken van de organisatie op een religieuze status terug tot in de jaren '50. Een lezing van Hubbard in 1954 laat zien waarom. De oorsprong van Scientology ligt, aldus Hubbard, in de veda's, die weliswaar religieus van aard zijn, doch die tegelijkertijd ook bevestiging vinden in de moderne natuurkunde. Een andere wortel vormt het boeddhisme, waarin het bereiken van "een ideale toestand van inteliectuele en ethische perfectie langs zuiver fysieke weg" centraal staat. Wat Scientology onderscheidt van de klassieke religieuze opvattingen is dat zij tevens de techniek bezit om de gestelde doelen voor een ieder bereikbaar te maken. Religie, zo meent Hubbard, is in de grond een filosofische leer, die beoogt om de beschaving waarin zij wordt onderwezen te verbeteren en in dat licht is het volstrekt gerechtvaardigd dat scientologen zich priester noemen, zoals ook verkondigers van het boeddhisme priesters worden genoemd. Tamelijk ontnuchterend laat Hubbard daarop overigens volgen, dat de identificatie van Scientology met religie ook te maken heeft met het feit dat in onze maatschappij geestelijken gemakkelijk toegang hebben tot instellingen zoals gevangenissen en ziekenhuizen. Een dergelijke uitlating wekt naar onze mening op zijn minst twijfel aan de waarde van de daaraan voorafgaande redenering. Die twijfel wordt er niet geringer op, indien men kijkt naar de iets dichter bij deze tijd liggende oorsprong van Scientology, namelijk de dianetics-theorie. Alle protesten van de Scientology Kerk ten spijt kan men deze theorie zowel qua ontwikkeling als qua inhoud, oogmerk en toepassing moeilijk anders zien dan een min of meer alternatieve vorm van psychotherapie. Dat binnen Scientology de filosofische component van detheorie aanmerkelijkis uitgewerkt doet de organisatie wel opschuiven in filosofische, levensbeschouwelijke richting, maar maakt haar niet geheel los van haar psychotherapeutische oorsprong, te meer niet omdat het merendeel van de technieken die zij toepast ten nauwste bij de dianetische methodiekzijn blijven aansluiten. "Dat wij psychotherapie kunnen verrichten, betekent nog niet dat wij ook psychotherapeuten zijn", stelt Hubbard in zijn eerder aangehaalde betoog. Dat is juist, zo is onze reactie daarop, zolang men beseft dat het omdopen van deze psychotherapie tot geestelijke begeleiding de bedrijvers nog niet automatisch tot geestelijke begeleiders maakt. Nu wordt de kerkelijke status van de organisatie benadrukt door de hantering van kerkelijke gebruiken. Dit uiterlijke facet heeft verscheidene instanties er mede toe gebracht om de Scientology Kerk tot kerk te bestempelen. Andere instanties kwamen juist tot de tegenovergestelde conclusie op basis van de herkomst van de ceremoniën en hun plaats in het dagelijkse gebeuren in de Kerk. Naar onze mening heeft de introductie van deze gebruiken in het verleden wellicht de functie gehad om de organisatie een zekere legitimatie als kerkelijke instelling te verschaffen, maar doet zij op de keper beschouwd de geloofwaardigheid van de opvattingen van de organisatie over haar eigen karakter afbreuk. De plaats die het kerkelijke ceremonieel in de Kerk inneemt is dermate marginaal, dat de indruk ontstaat dat er een facade nodig is om de inhoud te doen overtuigen. Achter die facade gaat wel degelijk enige levensbeschouwelijke laagbouw schuil; wie echter achter het toren-aanzicht kijkt ziet slechts lucht. Daarmee zij tevens ons oordeel gegeven over het karakter van de Scientology Kerk: alles afwegende dat van een levensbeschouwelijke organisatie met een sterke nadruk op de praktische toepassing van die levensbeschouwing. De ruime uitleg die wij aan het begrip religie geven brengt ons ertoe om de levensbeschouwing van Scientology te kwalificeren als een religieuze levensbeschouwing. Religieus, gegeven de niet-rationalistische dimensie die deze levensbeschouwing onmiskenbaar vertoont. Wij doelen daarbij in het bijzonder op de opvattingen die wij hebben vermeld onder de noemer "de Scientology-kosmologie". Het centrale begrip binnen dat onderdeel van de leer is de thetan, het onsterfelijke geestelijke wezen van de mens, die, mits vrijgemaakt, het lichaam en de geest van de mens volledig beheerst en deze automatisch in de juiste richting dirigeert. Het geloof in het bestaan van thetans en de toepassing van dit geloof in een specifiek activiteiten- en gedragspatroon vormen de kern van het religieuze karakter dat Scientology's leer draagt. Daarbij zij nog eens onderstreept, dat deze vaststelling uitsluitend gewettigd wordt door de wijze waarop wij het begrip religie wensen te interpreteren. Zou men bij voorbeeld de definitie van Duynstee hanteren, dan zou de conclusie vermoedelijk zijn gewettigd om de Scientology Kerk, gegeven het ontbreken aan haar levensbeschouwing van een theïstisch godsbegrip en een daarop gerichte verering, haar aanspraak op de kerkgenootschappelijke status te ontzeggen. Juist vanwege de in dit verband genoemde elementen van de leer zouden wij overigens de kwalificatie van de Scientology Kerk als een genootschap op geestelijke grondslag niet op haar plaats achten. Verwezen zij voorts naar de beschouwing over het begrip kerkgenootschap in paragraaf 4.3.1. Het door ons onderkende karakter van de Kerk neemt niet weg, dat de praktijkvoering van de organisatie zodanig is, dat vele cursisten niet het gevoelen zullen hebben haar levensbeschouwelijke opvattingen aan te hangen, noch zullen menen door lid te worden afstand te doen van hun bestaande religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Dat betekent dat wij enige twijfel voelen over de vraag of de gemeenschappelijke levensbeschouwelijke opvattingen onder de aanhang de grondslag van de beweging vormen. Zoals wij in paragraaf 4.3.1 nader zullen uiteenzetten beschouwen wij de aanwezigheid van die grondslag als een belangrijke eigenschap van een kerkgenootschap. In een voorkomend geval is het aan de rechter om te beoordelen of de Scientology Kerk een kerkgenootschap naar Nederlands recht is en derhalve uit dien hoofde rechtspersoonlijkheid bezit. Zou de rechter in het voetspoor van het Hoge Raad-arrest uit 1ö6 oordelen dat de Scientology Kerk geen kerkgenootschap is, dan wijzen wij erop dat de beweging in dat geval volledige rechtsbevoegdheid ontbeert. Om die reden zou zij er ons inziens verstandig aan doen om zich - zekerheidshalve en zonder daarmee haar claim op de status kerkgenootschap te verliezen - te organiseren als een bij notariële akte opgerichte vereniging.
Wij onderkennen dat sedert de inwerkingtreding van Boek 2 van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) ook verenigingen die niet bij notariële akte zijn opgericht rechtspersoon zijn. Aangenomen mag worden dat de Scientology Kerk onder meer in haar statuten, ledenadministratie, briefhoofd, bankrekeningen uiterlijke kenmerken vertoont die haar tot een vereniging in de zin van artikel 26 Boek 2 NBW zouden doen bestempelen. Evenwel zou de Kerk, niet opgericht zijnde bij notariële akte, slechts beperkte rechtsbevoegdheid genieten (artikel 30 Boek 2 NBW), zodat zij geen registergoederen zou kunnen verkrijgen noch erfgenaam zou kunnen zijn, terwijl tevens degenen die haar door een rechtshandeling zouden verbinden naast haar hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn en - omgekeerd - haar eigen vermogen niet los zou staan van dat van haar leden en bestuurders.
In de literatuur wordt verschillend gedacht over de mogelijkheid om een kerkgenootschap te doen ontbinden wegens het niet vallen onder de wettelijke omschrijving van de desbetreffende rechtspersoon (artikel 19 Boek 2 NBW). Volgens Asser-Van der Grinten, Vertegenwoordiging en rechtspersoon, 3de druk, blz. 119, bestaat die mogelijkheid niet omdat artikel 19 niet geldt voor rechtspersonen waarvoor de wet geen criteria stelt (zoals kerkgenootschappen). Pitio-Löwensteyn, Het Nederlands Burgerlijk Wetboek, deel l A, blz. 26, denkt daar anders over, omdat het begrip kerkgenootschap weliswaar niet wettelijk omschreven is maartoch in rechtspraak en literatuur "vrij duidelijke contouren" heeft gekregen; de term "wettelijke omschrijving" zou dan ook ruim moeten worden uitgelegd. Onze mening over deze kwestie helt over naar die van Pitio-Löwensteyn. Uit de parlementaire behandeling van Boek 2 NBW komt immers naar voren dat de wetgever met artikel 19 in het belang van de rechtszekerheid heeft willen voorkomen dat rechtspersonen die niet zouden voldoen aan de materiële kenmerken die de wet voor de verschillende soorten rechtspersonen inhoudt nietig zouden zijn'15 . Die overweging zou in beginsel ook op organisaties die zich als kerkgenootschap presenteren van toepassing zijn. Het denkbare tegenargument dat de wetgever nu juist uitdrukkelijk de ontbinding van kerkgenootschappen heeft uitgesloten snijdt ons inziens geen hout, omdat het in deze kwestie per definitie gaat om organisaties die zich ten onrechte met deze rechtspersoonlijkheidsvorm hebben getooid.
Wij menen voor onze opvatting in dezen ook steun te vinden in de voorgestelde nieuwe systematiek van de eerste titel van Boek 2 NBW (wetsontwerp 17 725), die overeenkomstige toepassing van artikel 19 in beginsel expliciet mogelijk maakt en waarvan Oldenhuis (WPNR 5660, juli 1983, blz. 462) ons inziens in dit verband terecht opmerkt dat analoge toepassing van artikel 19 met name in die gevallen waarin organisaties zich ten onrechte op het standpunt stelden dat artikel 2 Boek 2 BW voor hun rechtsvorm mogelijkheden bood heel wel denkbaar is.
De vraag is gesteld wat de werkelijke doelstelling van de Scientology Kerk is, waarbij werd gesuggereerd dat het in eerste instantie om geldelijk gewin zou gaan. Die suggestie komt ons op basis van de ons ten dienste staande informatie niet gerechtvaardigd voor, al zou men door de hoogte van de tarieven wellicht geneigd zijn een andere opvatting te huldigen. Trainingen en auditing zijn duur, maar zeker wat ons land betreft lijken de inkomsten daaruit nauwelijks toereikend om de kosten van de organisatie te dekken. Voor bestuursleden en stafleden schieten geen grote bedragen over. in hoeverre dit ook geldt voor de internationale organisatie kunnen wij moeilijker beoordelen. Ongetwijfeld is het draaiend houden van de loodzware, bureaucratische machinerie, die de organisatie omvat, een zware financiële opgave, hetgeen onze verwachting wettigt dat de internationale organisatie niet een radicaal ander beeld zal vertonen dan de nationale. Of Hubbard nog inkomsten aan Scientology ontleent, bij voorbeeld op titel van zijn auteursrechten, is ons niet bekend.
Als geldelijk gewin dan niet het primaire oogmerk van de Scientology Kerk is, wat dan wel? Naar onze mening precies wat men zelf als leuze aanheft: "clear the planet", met andere woorden: de verbreiding van de eigen ideologie. Deze richt zich bij uitstek op de individuele mensen. Bewustzijnsverruiming op individuele basis draagt, aldus Scientology, vanzelf bij tot een betere wereld. In die zin brengt de Scientology Kerk een heilsboodschap, zoals ook de TM-organisatie. Van die organisatie onderscheidt zij zich echter doordat zij in feite nauwelijks activiteiten ontwikkelt, die rechtstreeks op maatschappelijke verbeteringen zijn gericht. Nevenactiviteiten die als zodanig zouden kunnen worden aangemerkt, als Narconon en de strijd voor patiëntenrechten, achten wij te zeer geënt op de individugerichte hoofdwerkzaamheid van de organisatie om als zelfstandige maatschappij-gerichte activiteit te kunnen gelden. Dat de organisatie zich niet direct maatschappelijk engageert betekent overigens niet, dat zij gesloten zou zijn. Zoals ook uit de bespreking van haar activiteiten zal blijken vertoont zij in die zin nochtans wel trekken van geslotenheid, dat zij zeer overtuigd is van haar eigen gelijk. Graag ziet zij haar aanhang als een verlichte elite (en daarbinnen nog de Sea Org-leden als een groep van voortrekkers) en daartegenover de buitenwereld als niet begrijpend en zelfs bedreigend. Een dergelijke opstelling versterkt veeleer de interne cohesie dan de groei van de organisatie. Zij bindt leden aan de organisatie en motiveert hen om gegeven het verheven doel zeer veel zaken aan de belangen van de organisatie ondergeschikt te maken. Hoewel de organisatie ook open trekken vertoont - afgezien van de internationale hoofdcentra leven de leden in de regel niet in communaal verband; het verloop is groot; veel leden maken een selectief gebruik van het cursusaanbod -, is daarmee ons inziens toch sprake van een druk op de leden om zich aan de ideologie van de organisatie te conformeren en hun waarden-, normen- en gedragspatroon kritiekloos door de organisatie te doen bepalen.
Daarmee zijn wij in onze beschouwing langzamerhand aangeland bij de activiteiten van de organisatie. Laten wij allereerst vaststellen dat geen vereniging kan bestaan zonder leden en dat het dus voor de hand ligt dat elke vereniging mensen als lid zal trachten aan te trekken en te behouden. Een zekere vasthoudendheid zal daarbij menige vereniging niet vreemd zijn. Wat ons in de Scientology Kerk evenwel heeft getroffen is, dat de organisatie wat wij willen noemen welhaast de "geïnstitutionaliseerde vasthoudendheid" is. Deze manifesteert zich in de indrukwekkende veelheid van regels, werkwijzen, technieken en functies waarover zij beschikt om leden die eenmaal de lage drempel van de toegangspoort hebben overschreden binnenshuis te houden. Begint men aan een training- of processing-route, dan begeeft men zich op een stap voor stap te betreden, eindeloze ladder, waarvan we maar in het midden zullen laten of hij naar boven of naar beneden leidt. Naarmate men vordert op die ladder is het op zich zelf al moeilijker eraf te stappen. Men heeftveel tijd en geld geïnvesteerd en het uitblijven van resultaten zou die investeringen sterk aan waarde doen inboeten. En gaat men echt sterk twijfelen, dan staan er mensen klaar om die twi fel de kop in te drukken, Adviezen, evaluaties, aanmoedigingen, dreigementen, straffen, beloningen, reducties, de gehele scala van mogelijkheden wordt aangewend om de cursist althans de volgende stap te laten zetten. En is men toch van de ladder afgesprongen, dan worden de pogingen om de terugkeer te bewerkstelligen vaak langdurig en hardnekkig voortgezet; reclamemateriaal, persoonlijke brieven, telefoontjes, gesprekken, ook daarmee zijn speciale functionarissen belast. Blijft men daarentegen actief, dan is het aantrekkelijk om staflid te worden en is men staflid, dan is het aantrekkelijk om nieuwe mensen te werven en om staflid te blijven. En zouden daartoe de in het systeem ingebouwde prikkels niet voldoende blijken, dan zijn er altijd andere stafleden die bijspringen.
Nu kan men stellen dat een scientoloog misschien niet in vrijheid bepaalt of hij aan een Scientology-activiteit zal deelnemen, maar dan toch wel zelf vaststelt wat hij daarmee denkt te bereiken en in hoeverre hij de filosofie daarbij overneemt. De doelen van de activiteiten zijn evenwel door Scientology geformuleerd en cursisten ondergaan door hun deelneming daaraan een proces waarin zij zich meer en meer met de opgestelde doelen en met de organisatie gaan vereenzelvigen. In dat proces wordt bovendien de filosofie van de organisatie niet zozeer ontdekt, zoals de Scientology Kerk het graag voorstelt, als wel geleidelijk aan overgedragen. Waarlijk bijna een Kafkajaans proces, waarbij het ter hand nemen van de verdediging tevens de erkenning van schuld inhoudt. Hoezeer laat de beginnende scientoloog zich niet vergelijken met Jozef K. in Het Proces, die op een dag wordt gearresteerd zonder te weten waarom en aan wie wordt voorgehouden "hij geeft toe de wet niet te kennen en beweert tegelijk zonder schuld te zijn". Aan de basis van het Scientology-proces staat immers in de regel de vaststelling dat er iets aan de hand is met de persoonlijkheid en dat een Scientology-training daarin verbetering kan brengen. Begeeft de scientoloog zich niet gelijk Jozef K. op weg naar een onduidelijk einddoel zonder de weg te kennen, terwijl de mensen die hem de weg wijzen, alles lijken te weten? En hoezeer roept zijn werkterrein in de vertrekken van het van papier bezwangerde gebouw aan de Nieuwe Zijds niet het beeld op van de kanselarijen waar K. het bewijsmateriaal voor zijn proces diende te vergaren? Maar evenals Jozef K. dient elke scientoloog zich te realiseren, dat er pas "een proces" is wanneer hij het als zodanig erkent. Is wat wij hier schetsen een karikatuur? Als dat zo zou zijn, dan is het wel een karikatuur, die wij bevestigd weten door tientallen verhalen van mensen die met de organisatie ervaringen hebben.
Het is op dit samenstel van factoren dat zich veel van de kritiek op de activiteiten van de Scientology Kerk richt. Terechte kritiek in onze ogen, omdat de Kerk daarmee op gespannen voet komt met een beginsel dat zij zelf hoog in haar vaandel draagt, namelijk de individuele geestelijke vrijheid of, formeler gesteld, de vrijheid van godsdiensten levensovertuiging.
In alle pleidooien van de SKA blijft ietwat onderbelicht dat dit vrijheidsreci zich niet alleen richt tot de overheid, maar ook tot de burgers in hun onderlinge verkeer. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging houdt wel degelijk ook in dat mensen zich dienen te onthouden van het uitoefenen van ontoelaatbare druk op hun medemensen op het gebied van godsdienst en levensovertuiging. De gang van zaken in de Scientology Kerk lijkt ons niet geheel met dat aspect van het grondrecht in overeenstemming. Wij menen dat de SKA - en wat ons betreft de Kerk als geheel - er verstandig aan zou doen zich te beraden op mogelijkheden om haar procedures en handelwijze in die zin aan te passen, dat de druk op leden om binnen de Kerk actief te blijven vermindert. In dat verband wijzen wij op de noodzaak zorgvuldiger voorlichting te bieden aan aspirant-leden over de trainingen en auditing, de achterliggende filosofie, de tarieven van de onderscheiden diensten en het functioneren van de organisatie. Ook activiteiten als dianetics en Narconon vergen een zuiverden produktvoorlichting, waarbij onder meer de relatie tot de Scientology-organisatie en -leer duidelijk wordt uiteengezet. Het straffen- en beloningenstelsel en de verschillende procedures om leden aan de organisatie te binden of gebonden te houden verdienen tevens aan een heroverweging te worden onderworpen. Gegeven haar opvattingen over dit grondrecht mag van de Kerk worden verwacht dat zij haar eigen handelen met de geest van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging doet stroken en dat zij zoveel mogelijk tracht te voorkomen dat haar uitgerekend op die grond verwijten zouden kunnen worden gemaakt.
Naar onze mening komen de activiteiten van de Scientology Kerk ook in botsing met een ander beginsel, waarop zij zelf voortdurend hamert, namelijk de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, tegenwoordig als grondrecht neergelegd in artikel 10 van de Grondwet. Wij hebben hierbij het oog op twee aspecten: de vorming van dossiers, waarin de auditing-sessies worden weergegeven (de preciear-folders), en het gebruik van de E-meter bij het auditeren. Wij hebben al vastgesteld dat de dossiers die over geauditeerden worden aangelegd zeer gevoelige gegevens bevatten. De Kerk onderkent dat en heeft daarom maatregelen getroffen de dossiers af te schermen voor de ogen van onbevoegden. De vraag is alleen wie onbevoegd is. Afgezien van de betrokken auditor en case-supervisor hebben diverse functionarissen toegang tot de dossiers, zoals de leiding van de Kerk (vroeger het GO), de ethics-officer, terwijl voorts ieder die auditeert toegang heeft tot de ruimte waar de dossiers zijn opgeborgen. Hoewel enkelen anders beweren hebben de meeste informanten ons meegedeeld dat de dossiers onmiddellijk worden benut wanneer een betrokkene zich tegen de Kerk keert en soms ook een rol spelen bij het bewegen van cursisten tot het volgen van meer cursussen, dan wel bij het verwijderen van iemand uit de Kerk. Dat doet ten minste betwijfelen of deze dossiers, zoals de SKA stelt, uitsluitend van belang zijn in het auditing-proces. Wie er ook inzage heeft in de dossiers, de geauditeerden zelf hebben dat recht niet. Zij hebben zelfs niet het recht om hun dossier op te vragen wanneer zij besluiten om hun relatie met de Kerk te beëindigen. Wie de neiging zou hebben hieraan schouderophalend voorbij te gaan, moet zich eens proberen voor te stellen welke reactie zou worden opgeroepen, wanneer een gevestigd kerkgenootschap als de Rooms-Katholieke Kerk zou besluiten om uit een oogpunt van geestelijke begeleiding van de gelovigen voortaan nauwkeurige dossiers te gaan aanleggen van hetgeen bij de biecht wordt besproken.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer komt naar ons oordeel ook in het geding bij het gebruik in de Scientology-praktijk van de E-meter, een instrument waarvan wij reeds hebben aangetoond dat het zich qua principe noch werking fundamenteel onderscheidt van een leugendetector. Het doet hier niet ter zake dat dit instrument, zoals wordt beweerd, weinig effectief is. Wel is relevant dat met de E-meter wordt beoogd processen in de geest, waarvan de geauditeerde zich zelf niet bewust is, zichtbaar te maken. Daarmee rijst de vraag in hoeverre inbreuk wordt gemaakt op de geestelijke integriteit van de geauditeerde. Wij zien hier het merkwaardige beeld van een organisatie, die enerzijds (met name in het buitenland) activiteiten ontplooit gericht op privacy-bescherming en uit dien hoofde kritiek oefent op bij voorbeeld politie en andere overheidsorganen die met hun geautomatiseerde gegevensverzamelingen de privacy van de burger bedreigen, en anderzijds niet schroomt zelf uiterst gevoelige gegevens van aanhangers in dossiers vast te leggen. Laten wij - hoewel wij ook daarover twijfel gerechtvaardigd achten - aannemen dat de registratie van deze gegevens inderdaad onmisbaar is in het auditing-proces en dat de geauditeerde willens en wetens met deze handelwijze instemt. Kan men dan in redelijkheid stellen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene wordt bedreigd? Naar onze mening wel degelijk, omdat bedenkingen kunnen worden aangevoerd zowel tegen de wijze van verkrijging van de gegevens als tegen de waarborgen waarmee de gegevensverzamelingen zijn omgeven. Wat het eerste facet betreft, zal de vastiegging van de gegevens uit auditing-sessies in de regel wel plaatsvinden met medeweten van de geauditeerde, maar is het - afgezien van het feit dat instemming van de betrokkene op zich zelf nog niet betekent dat registratie zijn persoonlijke levenssfeer niet zou bedreigen - de vraag of de geauditeerde werkelijk instemt met de registratie van alle concrete gegevens die auditing oplevert. Het feit dat de auditor met behulp van de E-meter stelselmatig inspeelt op onbewuste reacties van de geauditeerde versterkt deze bedenking. Het tweede bezwaarlijke facet, de waarborgen rond de dossiers, geldt de gesignaleerde ruimte in het gebruik van en de toegang tot de dossiers en bovendien de positie van de geauditeerde. Deze laatste zou ons inziens niet alleen het recht moeten bezitten om de opneming van bepaalde gegevens in het dossier te weigeren, maar ook het recht op inzage en het recht om zelf te bepalen wat er met het dossier gebeurt bij het verlaten van de organisatie. Laten wij dit aan de Scientology Kerk voorhouden. In de westerse wereld is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer algemeen erkend als één van de grondslagen van onze rechtsorde. Dit grondrecht voor elke burger, in ons land neergelegd in artikel 10 van de Grondwet, stelt tevens de norm voor een ieder die "privacy-gevoelige" handelingen verricht. Met betrekking tot persoonsregistraties is de wetgever momenteel doende deze norm te concretiseren. De Scientology Kerk zou ons inziens in de geest van de toelichting op het desbetreffende wetsontwerp handelen, indien zij, vooruitlopend op eventuele wettelijke regels, haar eigen procedures bij wijze van zelfregulering aan een kritische toetsing zou onderwerpen en op korte termijn geëigende maatregelen zou treffen. Ten slotte in dit verband nog een algemene opmerking naar aanleiding van de E-meter. Het gebruik van leugendetectors in het algemeen staat volgens ons op gespannen voet met het recht van de burger gevrijwaard te worden van inbreuken op zijn geestelijke integriteit. Het vormt uit zijn aard een directe aantasting van de kern van de persoonlijke levenssfeer en zal daarom op ethische gronden niet zonder meer aanvaard mogen worden. Zou het gebruik van een leugendetector bij de vervulling van enigerlei overheidstaak worden overwogen, dan zal ongetwijfeld niet kunnen worden ontkomen aan een wettelijke voorziening, waarin ten minste het uitzonderlijke karakter van de handeling tot uiting komt en een strakke regiementering wordt gegeven. Zou zich nochtans een maatschappelijke ontwikkeling aftekenen, zoals waarneembaar in de Verenigde Staten, waarin het gebruik van de leugendetector in het maatschappelijk verkeer in het algemeen ingang vindt, dan lijkt het ons alleszins het overwegen waard om de norm van artikel 10 van de Grondwet in dit opzicht te expliciteren in wettelijke regels. Ook bij toepassing van soortgelijke instrumenten in de psychotherapeutische setting mag men veronderstellen dat medisch-ethische opvattingen zorgvuldigheidsgrenzen stellen. Het zal na deze regels geen betoog behoeven dat wij de aanwending van de E-meter in de Scientology-praktijk op ethische gronden dubieus achten.
Wij menen in deze beschouwing niet uitvoerig te kunnen ingaan op de eventuele schadelijke gevolgen van de Scientology-technieken, omdat ons dienaangaande tegenstrijdige berichten hebben bereikt. Aan de ene kant beweert de SKA, niet verrassend, dat deze technieken per definitie een gunstige uitwerking hebben -toch een behoorlijk optimistische stelling, wanneer men zich mét Vrolijk (op.cit., blz. 196) en Schnabel (op.cit., blz. 88) realiseert, hoezeer psychische processen bij Scientology worden versimpeld, dat er geen selectie van cliënten plaatsvindt noch in de methodiek wordt gedifferentieerd naar cliënt en dat de technieken vaak worden toegepast door mensen wier enige scholing op psychologisch gebied bestaat uit de kennis bij Scientology opgedaan. Aan de andere kant is de opinie, verwoord in de antwoorden op onze enquéte, verdeeld. Het merendeel van de informanten deelt weliswaar mee, dat zich in incidentele gevallen psychische moeilijkheden voordoen, doch laat in het midden waardoor deze precies worden veroorzaakt. Een minderheid is van oordeel dat voor zover er sprake zou zijn van moeilijkheden van psychische aard deze vooral voortvloeien uit de persoonlijkheidsstructuur van de betrokkenen. Wat wei algemeen wordt beaamd is, dat indien er psychische moeilijkheden optreden de oplossing daarvoor door de Kerk altijd in de eigen technieken wordt gezocht. Overigens hebben ons nogal wat commentaren bereikt, waarin wordt gesteld dat de technieken van de Kerk tal van elementen bevatten die wel degelijk een gunstig effect kunnen sorteren. De werking van de technieken zien wij trouwens los van de gevolgen van het "sociale klimaat" in de Scientology Kerk. Verscheidene adressanten wijzen er naar onze indruk terecht op, dat de echte psychische problemen doorgaans pas ontstaan wanneer men gaattwijfelen aan de zin en waarde van de technieken. De rechtlijnige en onverzoenlijke houding van de Kerk kan dan licht de moeilijkheden doen verergeren. In het volgende hoofdstuk van dit rapport zullen wij in algemener zin op deze aangelegenheid terugkomen.
Tot besluit van onze beschouwing zullen wij de vraag onder ogen zien of, het geheel overziende, tegen de SKA maatregelen dienen te worden genomen. In de eerste plaats zij vermeld, dat verscheidene ex-Scientologyleden met succes tegen de Kerk hebben geprocedeerd om een deel van het geld dat zij voor diensten van de Kerk hadden betaald terug te krijgen. Mensen die enige tijd in Scientology actief zijn geweest hebben vaak vele duizenden guldens gespendeerd. Soms kon dat geld deels worden teruggekregen door rechtstreekse onderhandelingen met de Kerk, soms ook langs gerechtelijke weg (waarbij de Kerk doorgaans dading - een schikking bleekte prefereren boven een rechterlijke beslissing). Enkele malen bleek de Kerk bereid om in haar terugbetalingen verder te gaan dan de bedragen waarvoor geen diensten waren geleverd, doch tot terugbetalingen (als schadevergoeding) van bedragen die hoger waren dan het totale uitgegeven geld is het voor zover ons bekend niet gekomen.
Wat betreft de houding van de overheid hebben wij beschreven, dat de Scientology Kerk vanaf haar komst naar ons land door de overheid kritisch is gevolgd, zonder dat haar overigens daadwerkelijk iets in de weg werd gelegd. Was de aanvankelijke aandacht bij de justitiële autoriteiten verklaarbaar door de scherpe reacties die de Kerk in die tijd in vele landen opriep, de daarop volgende activiteiten in het kader van de werkgroep-Dekker mogen aanmerkelijk minder begrip ontmoeten. Naar onze mening was voor de instelling van deze werkgroep - hoe informeel deze ook was onvoldoende aanleiding. Mede daardoor had zij zeker ten aanzien van een in dit opzicht overgevoelige organisatie als de Scientology Kerk een voorspelbaar provocerend effect. Deze escalerende actie van enige ambtenaren had, alle goede bedoelingen ten spijt, beter achterwege kunnen blijven. Ook in later jaren is ons het beleid van overheidswege geen toonbeeld van evenwichtigheid gebleken. In tweeërlei opzicht openbaarde zich dat na enige geruchtmakende en weinig genuanceerde TV-programma's van de VARA-ombudsman eind 1980-begin 1981. Het gemeentebestuur van Amsterdam vond in deze publiciteit aanleiding om in tegenstelling tot voorgaande jaren de aanvrage van de SKA om een kraampje op de Dam te plaatsen af te wijzen, omdat de Kerk in opspraak was geraakt, terwijl de inspecteur der indirecte belastingen zich haastte om de Kerk een ambtshalve aanslag omzetbelasting op te leggen niettegenstaande aanvankelijk voor een wat bedachtzamer handelwijze was gekozen. Het zou de betrokken overheidsorganen ons inziens niet hebben misstaan indien men in zijn benadering iets meer beheersing had getoond en meer pogingen had gedaan om tot een zelfstandig oordeel over de organisatie te komen.
Het lijkt ons goed, nu wijtoch gewagen van de genoemde TV-uitzendingen, enige opmerkingen te maken over het door sommigen bepleite verbod van de SKA, daarbij vooruitlopend op een algemenere uiteenzetting over dit onderwerp die wij in het vervolg van dit verslag hebben opgenomen. Afgezien van het feit dat in ons huidige wettelijke systeem sedert 1976 de mogelijkheid tot verbodenverklaring niet meer voorkomt en het belang van de vraag dus in wezen schuilt in de ontbinding krachtens artikel 16 Boek 2 BW van een als verboden aangemerkte rechtspersoon, zal de vraag of de SKA een verboden rechtspersoon is in het huidige systeem slechts aan de orde kunnen komen als de SKA niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 18 Boek 2 BW zou vallen. Ingevolge dat artikel zijn onder meer de artikelen betreffende de verboden rechtspersoon en de ontbinding van een verboden rechtspersoon immers niet op kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag van toepassing.
Laten wij de vraag echter nog van een andere kant benaderen en ons afvragen of - in de wettelijke terminologie - het doel of de werkzaamheid van de SKA van dien aard zijn dat zij in strijd moeten worden geacht met de openbare orde of de goede zeden, waarmee zij tot een verboden rechtspersoon ware te bestempelen. Het statutaire doel van de organisatie heeft dat karakter volgens ons zeker niet. Een vraagteken plaatsen wij evenwel bij de eventuele strijdigheid van de werkzaamheid van de SKA met de goede zeden, niettegenstaande de onbestemdheid van dit begrip. Wij hebben immers vastgesteld, dat de procedures en de handelwijze die de Kerk stelselmatig toepast in onze optiek op gespannen voet staan met een tweetal belangrijke grondrechten, de vrijheid van godsdienst en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Zou de Kerk niet bereid blijken daarin metterdaad verandering te brengen, dan zou de vraag kunnen worden gesteld of zij daarmee niet binnen de wettelijke termen van de verboden rechtspersoon zou vallen. Voor de SKA zou dat een reden te meer moeten zijn om onze bedenkingen ter harte te nemen.
Rapport van de subcommissie sekten van de vaste Tweede Kamer Commissie voor de volksgezondheid. p. 120-160